vrijdag 20 november 2015

Ik lap ze aan mijn laars



Een auto kopen doe je met een reden. Je wilt mobiel zijn, je wilt een bepaalde mate van vrijheid voelen bij het reizen, je hebt vervoer nodig om op het werk te komen of om jezelf en eventuele kinderen naar allerlei afspraken te brengen die niet lopend of met de fiets zijn te bereiken. En de ene reden sluit de andere niet uit.

Tussen 1999 en 2012 maakte ik gebruik van het openbaar vervoer om op mijn werk te komen. Met het veranderen van werkgever veranderde ook de vorm van transport waarmee ik mijn woon-werkverkeer moest afleggen. Mijn huidige werkgever is vanuit mijn woonplaats niet binnen een acceptabele reistijd te bereiken. En dus werd ik een forens die zich per auto moet verplaatsen. En daar hoort een betrouwbare auto bij. Die hoefde ik niet te kopen want die had ik al, alleen werd het jaarkilometrage dat de auto gewoonlijk aflegde verdubbeld als gevolg van het toegenomen woon-werkverkeer. Binnen korte tijd zat de auto op een kilometerstand die voor mij als astronomisch aanvoelde en dus begon ik mij te oriënteren op de koop van een eventuele vervanger. Conservatief als ik ben stortte ik mij op het aanbod van een merk, model en uitvoering waar ik vertrouwd mee ben, te weten een nieuwer exemplaar van mijn oude auto. Na een prachtig exemplaar net aan mijn neus voorbij te hebben zien gaan beet ik mij vast in een volgend exemplaar dat wat prijs betreft een stuk hoger lag. Maar moet je een auto op voorhand op basis van vraagprijs negeren? Ik vond van niet, want één van de regels die ik hanteer is dat niet de vraagprijs bepalend is maar het bedrag dat je na inruil moet bijbetalen. Om jezelf te begrenzen moet je van tevoren weten wat je maximaal zou willen bijbetalen. Of dat bedrag haalbaar is hangt af van de bereidwilligheid van de handelaar om te zakken met zijn vraagprijs danwel om meer te bieden voor de inruiler.

Een andere regel die ik hanteer is dat de nieuwe auto minstens zo betrouwbaar en compleet moet zijn als de inruiler. En daar bleek de nieuwe aan te voldoen. Tot zover ging alles volgens de regels. Waar het fout kan gaan is wanneer de objectiviteit het verliest van de emotie. In mijn geval speelde de onzekerheid mee over de inruilprijs van de oude auto. Nette exemplaren met minimaal een halve ton minder op de teller stonden bij autobedrijven te koop voor maximaal 3000 euro. Wat mag je dan als inruilprijs verwachten van een auto die er van binnen en buiten behoorlijk gebruikt uitziet en een mogelijk kostbaar mankement onder de leden heeft? Een mankement waar ik open en eerlijk over moest zijn. Dan mag je al blij zijn als je 2000 euro geboden krijgt, bedacht ik mij.

Ik had van tevoren gesteld dat ik tussen 5000 en 6500 euro wilde bijbetalen. Dat hield in dat de nieuwe inclusief afleveringskosten niet meer mocht kosten dan tussen de 7000 en 8500 euro. En dat terwijl de nieuwe auto inclusief aflevering volgens de advertentie al op 9600 euro zou komen. Dan is er dus een gat van 2600 tot 1100 euro. Is dat te overbruggen? Is het realistisch om te denken dat ik in deze situatie een gat van minimaal 1100 euro sluitend kan krijgen? Objectief gezien niet. Maar als het gevoel sterker blijkt dat de ratio dan worden de financiële marges sluipenderwijs rekbaar.

Een proefrit was snel geregeld. Sterker nog, ik hoefde er niet eens om te vragen. Voordat ik het wist zat ik achter het stuur en reed ik de openbare weg op. Wat een strak interieur, wat een heldere displays, wat een soepele handbak. En voel eens hoe de auto wil versnellen als je het gaspedaal toucheert. De gehele lay out van de auto is bekend, maar toch lijkt de auto volstrekt anders. Hij is beter, solider, sneller, netter. Alles aan en in de auto kon aangeduid worden met een positieve overtreffende trap. Ik wilde deze auto hebben en terwijl ik mijzelf daar van overtuigde leek het bezwaar van het financiële gat minder relevant te worden.

Terwijl ik al rekenend de proefrit voltooide vergat ik om proef te zitten op de achterbank. Ik vergat zelfs alle regels die een aspirant autokoper moet naleven. Ik stopte niet om even te kijken onder de motorkap. Ik liep niet rond de auto om de banden te controleren en de bodem te inspecteren. Zelfs opende ik niet de achterklep om het laadruim te inspecteren en de reservewielbak te controleren. Deze auto is wat model betreft hetzelfde als mijn oude, dus wat viel er te controleren? Het kwam niet eens in me op. Ik was gebiologeerd door de dingen waar ik niet bekend mee was: regensensoren, parkeersensoren, cruise control, dat soort speeltjes. Maar wat mij het meest bezig hield was de pookknop. Die was anders dan die in mijn oude auto. Minder prettig in de hand, maar wel vele malen mooier. En zo ontstond een mix van gedachten die niets meer met objectiviteit maar wel met hebzucht van doen hadden. De ratio had plaats gemaakt voor sentiment, voor hebberigheid. Ik raakte vastbesloten om net zo lang te onderhandelen tot ik de auto de mijne mocht noemen waarbij ik het vooraf gestelde maximum bedrag eigenlijk al had losgelaten.

Het eerste bod op mijn oude auto bleek boven mijn verwachting te liggen. Ik verwachtte een absoluut maximum van 2000 euro en kreeg 2250 geboden, dus dat was al 250 euro ‘winst’. Trompetgeschal klonk in de verte. De roes van een overwinning drong zich op. Het doel kwam in zicht, de hartslag versnelde. De neiging om direct toe te happen was groot, maar een moment van geestelijke helderheid wierp licht op het verschilbedrag, te weten 7350 euro. Hoe praat ik dat voor mijzelf goed? Ik bedacht mij dat mijn oude auto hoognodig een beurt nodig had waarbij mogelijk de remschijven vervangen moesten worden. Die beurt zou mij minstens 500 euro gaan kosten. Misschien wel 700 euro. Die kosten hoefde ik niet meer te maken als ik nu de auto zou inruilen. En dan het mankement dat als een zwaard van Damocles bleef rondhangen. De auto reed er niets minder om, maar wat als het mankement zou verergeren? Welke opties had ik dan nog? Als ik de auto nu zou inruilen zou ik daarover geen zorgen meer hebben en zouden de eventuele reparatiekosten niet meer voor mijn rekening zijn. Het financiële gat werd fictief steeds kleiner.

‘En, hebben we een deal? ‘, vroeg de verkoper.

Mijn hersenen kraakten. ‘Ja’, schreeuwde mijn gevoel. ‘Nee’, zei de ratio. Mijn hartslag lag boven de 150 slagen per minuut. Als ik nu zou weglopen, wanneer zou zich dan weer een gelegenheid voor doen om de door mij gewenste auto met deze specificaties te kopen? En wat zou ik dan terugkrijgen voor de oude? Ik was het aan mijzelf verplicht om kritisch te blijven, om objectief te zijn over de financiële kant van het verhaal. Ik slikte even, trok een pokerface en probeerde zo stellig mogelijk te zeggen dat het bedrag dat ik maximaal wilde bijbetalen 6500 euro bedroeg.

‘Da’s een groot verschil’, merkte de verkopen op. ‘Ik weet niet of we dat kunnen overbruggen maar ik zal kijken wat ik voor je kan doen’, waarna hij opstond en wegliep naar een kantoortje in de hoek van de showroom. Even later kwam hij terug. Hij printte een nieuwe offerte uit waarop stond dat de inruilprijs voor mijn oude auto 450 euro was opgeschroefd, zodat het verschilbedrag op 6900 euro uitkwam.

Moest ik nu nóg een keer gaan bluffen en zou ik mijzelf daarmee buiten spel zetten? Hij accepteert een auto met de wetenschap van een mogelijk kostbaar mankement en wil er ook nog eens ruim 700 euro méér voor geven dan ik had verwacht. Ik krijg volledige garantie op de nieuwe, krijg gratis pechservice in Europa, ik krijg twee nieuwe banden, een volle tank benzine, een klantenpas met korting op onderhoud…..

Zo zakelijk mogelijk reageerde ik met ‘Op die paar honderd euro wil ik het niet laten afketsen’. De deal was rond, ik had mijn eigen afspraken geschonden, mijn eigen limieten genegeerd, mijn eigen grenzen overtreden. Ik had mij niet aan de regels gehouden, had gevoel boven ratio geplaatst en had mijzelf deze auto aangesmeerd. Maar ik was de hemel te rijk, zat op een wolk, mijn gezicht glunderde. Ik had een auto gekocht! Weliswaar geen nieuwe, sterker nog, al negen jaar oud, maar hij oogde als nieuw, voelde als nieuw. Het was mijn nieuwe auto! Schijt aan mijn regels!

zondag 3 mei 2015

Praktische oplossingen



Deze week was het in het nieuws. Niet dat het nieuws was, voor mij niet, maar kennelijk is eindelijk de tijd aangebroken om er nieuws van te maken, om het onder de aandacht te brengen, ook al is het een probleem van alle tijden: geluidsoverlast. Het kwam in het nieuws vanwege een onderzoek naar verkeerslawaai. En dat is dus specifiek gerelateerd aan allerlei geluidproducerende transportmiddelen. Naar schatting 600.000 tot 800.000 volwassenen hebben ernstige hinder door geluid waardoor een gevoel van afkeer, boosheid, onbehagen, onvoldaanheid of gekwetstheid ontstaat dat optreedt door negatieve beïnvloeding van iemands gedachten, gevoelens of activiteiten. Zou dat een verklaring kunnen zijn voor de toename van ‘verwarde mensen’ in onze samenleving? Of van het aantal agressievelingen op de weg?

Nog eens 300.000 tot 400.000 volwassenen hebben ernstige slaapproblemen door lawaai van wegverkeer. Dat heeft zelfs dodelijke gevolgen in de vorm van hartfalen. Men zou dus als verklaring voor overlijden ‘verkeerslawaai’ kunnen noteren, direct of indirect.

Ik kijk niet op van het bovenstaande want ik ben al jarenlang gevoelig voor geluiden. En al jaren loop ik tegen een vorm van onbegrip aan als ik mij daar over uit. Dat komt onder andere doordat geluiden die ik als storend ervaar vaak niet door anderen worden opgemerkt. Een goed gehoor heeft dus niet alleen voordelen, in bepaalde situaties is het een kwelling. Veelal is men geneigd te zeggen dat ‘het wel went’. Wennen aan ongemak beschouw ik echter als interen op welzijn. De maatschappij is vol begrip voor mensen die allergisch zijn voor aardbeien, pinda’s, pollen, koemelk of wat dies meer zij. Tegen deze mensen zegt men niet ‘wen er maar aan’. Want dat kan namelijk niet. Je kan wel rekening houden met de allergie door geen allergenen te nuttigen. Maar geluid is overal. Het wordt je van alle kanten opgedrongen. Of je nu in de bergen wandelt of door het bos, het geluid van vliegtuigen, helikopters of bromfietsen komt overal.

Een paar jaar geleden werd ik tijdens het kamperen geprikkeld door een zoemend geluid dat in de ochtend en in de avond als een jeukende deken boven de camping hing. Het overgrote deel van de campinggasten leek er geen last van te hebben of bevond zich in een ontkennende fase. Slechts enkele personen hadden het geluid wel opgemerkt en nog minder gaven aan er last van te hebben. Ik ben op onderzoek uitgegaan en het bleek te gaan om een melkmachine bij een boerderij in het dal op honderden meters afstand van de camping. Geluid draagt ver.

Wat verkeerslawaai betreft zijn er meerdere vormen: lawaai van wegverkeer, treinverkeer en vliegverkeer. Bandengeruis, knetterende uitlaten, gierende vliegtuigmotoren, toeterende zotten, gillende wielen over ijzeren rails. En de hinder daarvan neemt dus toe. De praktische oplossing die men daar van overheidswege voor heeft bedacht is isolatie van de woningen die onder aanvliegroutes liggen of die gelegen zijn binnen een bepaalde afstand van een spoorlijn of weg. In feite zegt men daarmee: sluit jezelf op, keer je af van de buitenwereld, laat geen omgevingsgeluiden toe.

Je kan een huis helemaal dichtkitten, maar veel bewoners willen contact blijven houden met de buitenwereld. Men wil op het balkon of in de tuin kunnen zitten, men wil met het raam open kunnen slapen, men wil ’s ochtends wakker kunnen worden van prettige geluiden als zingende vogels, ruisende bladeren, lachende kinderen. Het gezang van een vogel in combinatie met stoffige zonnestralen die de slaapkamer binnentreden, da’s fijn wakker worden. Maar in plaats daarvan weren we geluiden van buitenaf en keren we ’s ochtends het zonlicht door rolluiken voor de ramen neer te laten omdat we in de nachtelijke uren eveneens het licht van straatlantaarns willen weren. We bestrijden de overlast van verkeerslawaai door praktische oplossingen aan te dragen die niet het probleem wegnemen maar slechts de symptomen bestrijden.

Onlangs liep ik over het ereveld in Loenen en werd getroffen door het knetterende geluid van de motoren van een groepje ‘toerrijders’ die in de naastgelegen glooiende weg door de bosrijke omgeving een uitnodigende racebaan zagen. De serene rust die zou moeten heersen op het ereveld werd bruut verstoord, verscheurd, aan stukken gereten door een oorverdovend geknetter, voortkomend uit machines die werden bestuurd door lieden die zonder oog voor de schoonheid van de omgeving hun eigen plezier najoegen.

Ik moest denken aan een reis door Burkina Faso, inmiddels 15 jaar geleden. Op een rustige weg door een verlaten landschap parkeerden we onze auto. Het was er stil, stiller dan het ooit in Nederland zal zijn. Er waren wel geluiden, maar die geluiden benadrukten de stilte. Ik hoorde op een gegeven moment een krassend geluid en probeerde het te traceren. Toen ik de richting had bepaald liep ik op de bron van het geluid af, op circa 15 meter bij mij vandaan. Na goed kijken bespeurde ik in een struik een rups, een flinke rups, die bezig was een blad te verorberen. Het geluid kwam van de kauwbewegingen van de rups. Het was een ervaring die in het niet valt bij de grootsheid van het bestaan, maar het is mij altijd bijgebleven. Het kunnen horen van het geluid van de kauwende rups staat bij mij nog altijd symbool voor de stilte.

Als men de honderdduizenden mensen die gebukt gaan onder verkeerslawaai serieus wil nemen moet men de bron van de overlast aanpakken. Pak die gasten aan op knallende motoren, pluk vrachtwagens en auto’s met overdreven brullende uitlaatpijpen van de weg. Laten we met ons allen niet meer lawaai maken dan nodig is om ons voort te bewegen.

Het isoleren van woningen is een lapmiddel. De echte oplossingen zijn te vinden in de vorm van geluidsarm asfalt, het verbieden van uitlaten die het geluid onvoldoende dempen en het handhaven van dat verbod, het eerbiedigen van de maximum snelheid, het strategisch plaatsen van geluidswallen. Geen muren, liever niet. Niemand wordt vrolijk van een metershoge grauwe betonnen muur. Een muur weerkaatst geluid en straalt somberheid uit, een begroeide wal absorbeert geluid en geeft leven aan de omgeving. Mensen moeten weer tot rust kunnen komen als ze thuis zijn. Ze moeten de buitenwereld niet noodgedwongen buitensluiten, maar deze wereld juist binnen kunnen laten. Ruisende bladeren, zingende vogels, tjerpende krekels, lachende kinderen. De juiste geluiden zorgen voor een gelukzalig, ontspannen gevoel.

zaterdag 28 februari 2015

Vriendschap



Het idee was in een opwelling ontstaan. En zoals met al zijn ideeën kon Teun het moeilijk ter zijde leggen. Er had zich een beeld gevormd in zijn hoofd en dat beeld raakte hij niet meer kwijt. Ook dit beeld wilde hij werkelijkheid laten worden. En zoals met al zijn ideeën was het geen kwestie van blijven twijfelen maar van realiseren, uitvoeren, waarmaken. Door deze instelling had hij al vaak zijn neus gestoten, omdat veel ideeën niet goed doordacht waren en daardoor jammerlijk faalden, maar het had hem ook gebracht wat hij nu had: een florerend adviesbureau. Weliswaar met maar één werknemer, maar die werknemer was tevens directeur. En dat stond dus ook op zijn visitekaartje: 'Directeur'. En bij die functie hoorde een uurtarief waar hij, met een gemiddelde werkweek van circa 35 uur, heel behoorlijk van kon leven.

Hij noemde zichzelf een vrije vogel. Soms draaide hij weken van 70 uur, soms nam hij een week vrijaf. Dat alles was mogelijk zolang hij het maar goed plande en afstemde met zijn opdrachtgevers. En dat zal hij nu ook weer moeten gaan doen, want dit waanzinnige nieuwe idee zal voorbereidingstijd gaan kosten. En de uitvoering zal ook de nodige tijd gaan kosten. Tijd en geld. Het riep de vraag op of hij sponsors nodig had. Maar sponsoren zouden eisen kunnen gaan stellen. En een eisenpakket zou hem beperkingen kunnen opleggen. En dat was nou juist waar hij, als vrije jongen, niet van hield. Hij had een creatieve geest die hij helemaal vrij moest kunnen laten, zonder kaders.

Het idee was in hem opgekomen om elf uur 's avonds, nadat hij een documentaire over Ierland had bekeken. Ierland, een land met een fascinerende geschiedenis, jarenlang een emigratieland met een krimpende bevolking maar dat, door de import van met name Polen die er werk hoopten te vinden, vanaf het begin van de 21ste eeuw weer voorzichtig groeide. In de documentaire werd kort aandacht geschonken aan Mount Croagh Patrick, een berg in de buurt van Westport in het westen van Ierland. Deze berg is vooral bekend onder pelgrims die, als het echte pelgrims betreft, op blote voeten naar het op de top gelegen kerkje lopen. Omdat het pad uit losse stenen bestaat is het een zeer pittige tocht. En die tocht wilde hij ook gaan maken, maar dan per auto. Hij wilde de eerste worden die met een auto naar de top zou rijden. Nadat hij zich dat had bedacht kon hij de slaap niet meer vatten. Het bleef door zijn hoofd malen.

De berg oogt als een piramide, is 764 meter hoog en dankt zijn naam aan de beschermheilige van Ierland, Sint Patrick. Maar na zijn geslaagde poging om de top te bereiken zal de berg worden omgedoopt tot Teunberg. Hij zag het al in de reisgidsen staan: excursies naar de Teunberg 'Vernoemd naar de globetrotter en waaghals Teun de Smet die als eerste en enige met een auto de top van de berg wist te bereiken".

De volgende dag belde hij zijn vriend Frank, net als hij een vrije jongen, ongehuwd en altijd in voor spannende uitstapjes. Het verschil tussen Frank en hem was dat Frank bedachtzamer was, voorzichtiger, minder impulsief. Daardoor vormden ze een goed team, die elkaars manco's opvulden. De ideeën kwamen vrijwel altijd van Teun, hij had het creatieve brein van de twee. Frank was goed in het uitwerken van de logistieke kant van de ideeën. Zoals gewoonlijk begon Frank met protesteren, afwimpelen en afkeuren. Overal zag hij beren op de weg. Dat bleek niet alleen uit de intonatie waarmee hij sprak, maar vooral aan het spervuur van vragen dat uit zijn mond kwam. 'Wat is het budget, welke auto wil je gebruiken, wanneer wil je vertrekken, heb je er vergunningen voor nodig?' Altijd vragen waarvan beantwoording remmend werkte op het enthousiasme van Teun, maar die nodig waren om tot een goed en uitvoerbaar plan te komen. Frank was onmisbaar in dat proces. Dat was hij al geweest tijdens hun studie aan de TU Delft. Teun droeg ideeën aan, Frank zorgde voor de stroomlijning, voor de structuur. Hij herinnert zich nog het moment dat hij zijn eerste auto wilde kopen. Die auto moest een alleskunner zijn, een terreinbeul waar je boodschappen mee kunt doen, die zuinig is in verbruik, maar als een speer bij het verkeerslicht kon wegspurten. Er moesten vijf mensen in kunnen, de topsnelheid moest boven de 200 km/uur liggen en het dak moest automatisch kunnen openen. Frank verpestte zijn droom met de vraag: "Wat is jouw budget?". Die vraag bracht zijn mogelijkheden terug tot de aanschaf van een Fiat Panda van 500 euro. Dat werd dus zijn eerste auto. Teun steeg op, Frank zorgde altijd voor een veilige landing.

Elk vrij uurtje werd besteed aan de voorbereiding van hun poging om Mount Croagh Patrick te bedwingen en vijf weken later stonden ze aan de voet van de berg in het dorpje Lecanvey. Ze hadden de auto geparkeerd naast een oude man die wandelstokken verkoopt. Die hadden zij niet nodig. Het enige waar ze de voeten voor wilden gebruiken was voor gas geven en remmen. Vanwege het beperkte budget van 5000 euro was de keuze gevallen op een 19 jaar oude Suzuki Jimny met ruim 2 ton op de klok. De auto was zo goed als standaard. Wel hadden ze de banden en schokdempers vervangen en hadden ze de auto motorisch helemaal nagelopen. Ze hadden geen modificaties aangebracht. Het enige wat de auto's moest kunnen was naar boven en naar beneden rijden, dachten ze. Maar toen ze onder aan de berg stonden drong een lichte zweem van twijfel door het interieur van de Jimny. Teun hoorde Frank 'hmmmmm' murmelen toen ze naar de berg keken.

"Waarom wilde jij ook alweer met de auto naar de top, Teun?"
"Omdat het kan!"
"Dat zeg jij, maar we hebben niet eens een vergunning gekregen".

"Dat was omdat jij zo dom was om daar naar te informeren! Dan maak je slapende honden wakker. Waarschijnlijk heeft niemand ooit bedacht om met een auto naar boven te rijden, maar toen jij met die vraag kwam hebben ze per direct de regel verzonnen dat het niet mag."
"En dus..."
"Dus gaan we zonder toestemming omhoog. Er lopen nog een paar van die sukkels op de berg maar die zullen zo wel beneden zijn. En als ze beneden zijn gaan wij omhoog".

Frank bleef rustig. Zoals hij altijd rustig bleef op het moment dat het avontuur zijn hoogtepunt naderde. Hij had Teun al zo vaak geholpen met het uitwerken van zijn ideeën dat hij precies wist wat de uitkomst zou zijn.

"Heb je al gekeken waar je het beste aan de klim kunt beginnen? Links lijkt het me nogal zompig en rechts is het vooral rotsachtig", merkte Frank op.
"Ik ga voor rechts", antwoordde Teun stellig.

Een kwartier later, toen de laatste bezoekers de parkeerplaats hadden verlaten en er niemand meer op de berg leek te zijn startte hij de Jimny, reed naar de rand van de parkeerplaats, verliet de verharding en begon aan de tocht naar boven. De Jimny schudde en wankelde over het hobbelige pad dat geen pad was. De vegetatie was minimaal. Hier en daar wat taai gras en lage, stugge struikjes die geen partij vormden voor de dappere Suzuki. Na een kleine honderd meter hobbelen over het niet bestaande pad naderden ze het pad van de voetgangers, van de pelgrim die al dan niet op blote voeten naar de top wilden. Het was een vrij breed pad, grijs uitgeslagen van de steenslag en was vrijwel volledig zichtbaar tot aan de top.

"Dit is kinderspel", lachte Teun. De lichtgewicht Suzuki tufte rustig omhoog, af en toe gestoord door een kei onder één van de banden. Het uitzicht aan de rechterzijde werd met de minuut weidser maar het pad werd steeds smaller.

"Doe het raampje dicht. Snel!", riep Frank. Ondertussen sloeg hij zichzelf in de nek en spuugde hij voor zich uit. Midgets, kleine gemeen prikkende muggen zwermden rond de auto. In de luwte van de berghelling zijn ze erg actief en tegen zonsondergang komen ze tevoorschijn. Frank sloeg om zich heen om er zoveel mogelijk te pletten terwijl Teun trachtte zijn aandacht bij het sturen te houden. Het linker achterwiel maakte een klein sprongetje waarna er een doffe klap volgde. Even werd het muisstil in de auto, maar toen bleek dat de klap geen neveneffecten veroorzaakte vloeide de spanning weer weg.

"Blijf goed opletten, het is verraderlijker dan het er uit ziet Teun", waarschuwde Frank.

Teun keek geconcentreerd voor zich uit. De lage gearing hield stand. Het hoefde niet snel, als het maar gestaag ging. Het smalle deel lieten ze achter zich waarna een breed pad zichtbaar werd vol met losse stenen tot aan de top.

"Dat laatste stuk is niet te doen man, kijk die rotsblokken. Zelfs te voet is dit moeilijk".
"We gaan tot waar we niet verder kunnen", zei Teun verbeten. En dat was sneller dan hij had gedacht.
"We moeten stoppen, anders rij ik de Soes aan gort".
"Maar ik wil hoe dan ook de top halen", zei Frank waarna hij uitstapte.

De Suzuki stond op de berghelling met voor zich een strook vol grote puntige rotsen. Een klauterpad, iets anders konden ze het niet noemen. De namiddagzon was bijna verdwenen. Boven de Atlantische oceaan hing een oranje gloed. De stilte op de berg was hoorbaar, ongestoord door geluiden van buitenaf. Alleen hun ademhaling veroorzaakte resonantie in de lucht. Ze klommen langzaam verder, zwijgend. Af en toe gleed een voet weg en ondersteunden ze elkaar. Een dankbaar knikje bevestigde hun vriendschap. Dan, na een paar honderd meter klauteren openbaarde zich het adembenemende uitzicht over Clew Bay en drong het tot hun door waar deze tocht werkelijk om gaat, waarom mensen hier naar boven willen. Het schept een verbintenis. Niet alleen met elkaar, maar met al hun voorgangers die door de eeuwen heen op deze plek stonden. Tien minuten stonden ze zwijgend op de top. Beneden zagen ze lichtjes van voorbij rijdende auto's. Hier en daar sprongen straatlantaarns aan en gingen lampen aan in huizen.

"We moeten terug, anders is het straks te donker", zei Frank.

Afdalen bleek lastiger dan klimmen, maar ze bereikten zonder kleerscheuren de geduldig wachtende Suzuki.

"Help me even met keren, Frank. Ik denk dat ik minstens tien keer heen en weer moet steken".

Frank bleef buiten de auto staan en gaf aanwijzingen. Het werd elf keer steken voordat de Jimny 180 graden gedraaid was. Hobbelend daalden ze af. De nieren dreigden te gaan lopen en de neiging om te gaan wandelen in plaats van rijden groeide met de minuut, maar ze hielden vol. Ze kregen de parkeerplaats weer in het vizier, waar twee witte auto's geparkeerd stonden. Dichterbij gekomen konden ze blauwe zwaailichten op het dak onderscheiden, moeilijk zichtbaar omdat ze uit stonden. Naast de auto's stonden drie mannen in uniform. Frank keek Teun aan, Teun keek Frank aan. Ze wisten wat dit betekende. Het was ook wel te verwachten, maar ze hadden het niet naar elkaar toe willen uitspreken. Ze hadden een missie en wilden die volbrengen, al moesten ze er bepaalde regels voor overtreden. De top hadden ze bereikt, al was het niet met de Suzuki. Maar belangrijker was nog dat deze tocht hun vriendschap nog meer had versterkt, ondanks dat ze de nacht mochten gaan doorbrengen in een cel in het politiebureau van Westport.