dinsdag 19 augustus 2014

Terugblik op Vooruitgang




December 2000

Ik schrijf terwijl de klanken van een CD van Mariah Carey mijn oren strelen. De CD draait rond in mijn CD Romspeler. Mijn nieuwe computer staat nu in mijn logeerkamer te pronken. Tien dagen geleden heb ik hem al meegenomen van het werk, waar de gloednieuwe computer werd afgeleverd. Natuurlijk heb ik achteraf weer spijt als haren op mijn hoofd dat ik de computer via mijn werk heb besteld en niet bij een zaak in de buurt. Als ik nu wat krijg met de computer dan ben ik aangewezen op zo’n ondoorzichtige helpdesk i.p.v. dat ik even bij de winkel langs kan gaan. Mijn computer is er een van het type: “kan veel meer dan ik ooit nodig zal hebben” dus ik heb mij bij voorbaat geen beperkingen opgelegd. Alhoewel? Ik was er ten stelligste van overtuigd dat ik een modem had besteld maar dat bleek niet meer dan een valse overtuiging. Vreemd hoe een mens kan denken. Al maandenlang had ik de wens om een computer te hebben met een internet aansluiting. Een modem is daar onmisbaar voor. En dus zou je verwachten dat ik “modem” zou aankruisen op de bestellijst. Maar nee, ik kruis van alles en nog wat aan behalve de modem. Maar ik heb wel tegen iedereen lopen verkondigen dat ik een modem heb besteld! Zie hier de zoveelste kronkel in mijn hersenen. De gedachten van de mens zijn ondoorgrondelijk. Geen modem dus. Dus besloot ik er zelf maar een te kopen. Met mijn meest deskundige gezicht loop ik in Dieren een computerzaak binnen en zeg dat ik een modem wil hebben. Vraagt de verkoper: “Wat voor type computer heb je?” Binnen tien seconden na binnenkomst sta ik met mijn bek vol tanden. Een nieuw record. Ik probeer mij er uit te redden door te antwoorden met “Ik heb geen flauw idee, op dat soort dingen let ik niet” en hoop dat dit antwoord voldoende aanwijzingen bevat om mij aan een geschikte modem te kunnen helpen. “Hoe oud is de computer”, vraagt de verkoper. Dat is een tricky vraag want elk antwoord zal een foute zijn. De computer is namelijk nieuw maar niet bij hem gekocht. Zijn klantvriendelijkheid zal in één klap gedecimeerd worden als hij hoort dat ik mijn computer niet bij hém heb gekocht, vooral omdat ik hem wel lastig val met allerlei vragen over deze computer. Ik geef een gouden antwoord op zijn tricky vraag: “Nog niet zo oud”. Zo, daar kan hij het mee doen. Op basis van dit antwoord verwacht ik een gedegen en sluitend advies over het type modem dat geschikt is voor mijn nog niet zo oude computer van een onbekend type. Maar nee, meneer wil nog meer weten. “Bedoel je een jaar of vijf of jonger?” Ik weet dat de ontwikkelingen op computer gebied snel gaan maar ik vermoed dat een computer die in september is gekocht nog niet veel zal afwijken van de computer die ik een week geleden uit de doos heb getrokken dus ik lieg overtuigend door te beweren dat mijn computer “een maand of twee” oud is. “Waarom heb je er dan niet meteen een modem in laten bouwen?”, vraagt de man. Ik begin een gruwelijke hekel te krijgen aan deze bijdehante betweter. Ik mompel iets onverstaanbaars wat zowel een vloek als een antwoord zou kunnen zijn en kijk de man met opgetrokken wenkbrauwen aan, waaruit de man afleidt dat ik sta te wachten op een serieus advies. En die krijg ik. Een Motorola communication modem 56 Kbps V.90 wordt op de toonbank getoverd. Ik zie op de voorkant van de doos een afbeelding van iets dat lijkt dat op een luchtfoto van de stad New York maar het blijkt een printplaat te zijn met de eigenschappen van een modem. Ik schrik mij kapot, want ik dacht dat een modem een kastje was dat ik met een stekkertje in mijn computer kon pluggen. Ik heb aan mijn computer geen openingen gezien waar ik een printplaat in kan pluggen. Met de angst om een gigantische flater te slaan vraag ik quasi nonchalant: “En hoe installeer ik zoiets”. Ik hoopte op een volledige en niets aan het toeval overlatende demonstratie maar die is blijkbaar alleen voor klanten weggelegd die hun computer bij hem hebben gekocht. “Je maakt de computerkast open en dan zie je een paar PCI-gleuven. Daar kan je de modem inschuiven. Nadat je de computer hebt opgestart zal de computer de modem zelf installeren, d.w.z. de computer werkt een installatieprocedure af. Lees de gebruiksaanwijzing maar”. De laatste zevenendertig woorden drongen helemaal niet meer tot mij door. Mijn gedachten bleven hangen bij “je maakt de computerkast open”. Hoe maak ik in vredesnaam een computerkast open. Moet ik het front er af slopen, of de achterkant? Kan ik de bodem er uit schroeven? Ik besluit nog één vraag te stellen waarmee ik mijzelf definitief het stempel van Neanderthaler bezorg. “Hoe maak ik zo’n kast open?” “Aan de achterkant”, luidt het uitgebreide en zeer instructieve antwoord van de vermoeide verkoper.

Met al deze informatie moet het lukken. De gehele vrijdagavond heb ik tot mijn beschikking dus morgen kan ik het internet op, wat mij betreft. Thuisgekomen ren ik naar boven. Ik trek alle stekkers uit mijn computer, grijp de kast, draai de achterkant naar mij toe en bekijk de achterkant. Ik zie allerlei stekkeringangen, schroefjes en een paar dingen die lijken op schuifjes. Ik druk tegen de schuifjes maar er gebeurt niets. Ik kijk nog eens naar de schroefjes maar concludeer dat het losdraaien van de schroefjes onmogelijk kan leiden tot het verwijderen van de achterzijde. Ik snap er weer geen hol van. Hoe krijg ik die vreselijke kast open? Ik ren naar zolder, haal daar mijn oude computer uit het stof, loop er mee naar de huiskamer en ga het oude ding uitvoerig bestuderen. Hier kan ik weinig aan verkloten dus ik begin met een schroevendraaier tegen de schuifjes aan te drukken. Natuurlijk gebeurt er weer niets. Dan de schroeven maar opendraaien. Weer komt er niets los wat mij inzage geeft in het inwendige van de computer. Ik besluit om met de schroevendraaier de voorkant los te wrikken. Dan kan ik in ieder geval via de voorkant tegen de binnenzijde van de achterkant aankijken. Dat levert ongetwijfeld veel nuttige informatie op over de constructie van de kast. Ik wip een plastic afdekplaat uit een ongebruikte diskdrivehouder en staar in het inwendige. Niets te zien wat van belang is. Shit! Dan besluit ik tot drastische maatregelen. Ik ga de zijkant loswrikken. Ik plaats de schroevendraaier in de naad tussen de bovenplaat en de zijplaat en begin te wrikken. Behalve dat de zijplaat onuitwisbare beschadigingen begint te vertonen gebeurt er niets. Moedeloos geworden plof ik op de bank neer. Het bewijs is nu definitief geleverd. Ik weet niets van computers, ik sta er niet open voor, ik haat die dingen, ik wil er niets van weten. Die krengen moeten het gewoon doen en verder verwacht ik er helemaal niets van. Ze drijven mij dagelijks tot wanhoop. Installatieprocedures zijn niet aan mij besteed. Ik heb er geen geduld voor. Zogenaamd is het gebruikersvriendelijk maar om een handleiding te kunnen lezen moet je eerst een CD-rom in de drive plaatsen om vanaf het beeldscherm te lezen wat je allemaal moet doen. Datzelfde beeldscherm heb ik echter nodig om allerlei handelingen te verrichten die aan de hand van allerlei vragen en opdrachten in een eindeloze stroom van pop up menu’s van mij verlangd worden. Ik voel me wanhopig en besluit de rest van de avond naar de teevee te staren.

De volgende morgen loop ik naar de computerwinkel. Ik verlang helderheid. Ik ga niet eerder die winkel uit of ik moet tot in detail uitgelegd hebben gekregen hoe ik die klote kast open kan krijgen. Nog net op tijd weet ik te voorkomen dat mijn stem gaat overslaan wanneer ik openlijk verklaar geen flauw idee te hebben hoe ik een computerkast open moet krijgen. Het blijkt kinderlijk eenvoudig. Hoe kan het ook anders. Ik dien twee schroeven aan de achterzijde los te draaien en de zijplaat naar mij toe te schuiven. Aha, dus niet wrikken maar schuiven! Waarom kreeg ik die informatie gisteren dan niet? Opgelucht keer ik huiswaarts. Wilco zal deze klus eens snel gaan klaren, na de verloren vrijdagavond.

De kast ligt binnen een paar tellen open in mijn “stofvrije” studeerkamer. Ik schuif de modem, die ik voor het gemak beetpak met vette vingers, in de PCI-sleuf (de vaktermen rollen nu mijn toetsenbord uit alsof ik over nooit iets anders gesproken heb) maar dat gaat minder soepel dan ik had verwacht. De printplaat is lichtelijk krom (natuurlijk!) waardoor het kwetsbare geval met kracht in de rechte sleuf geduwd moet worden. Even overweeg ik de schroevendraaier erbij te betrekken maar dat domme voornemen laat ik snel lopen. De modem glijdt uiteindelijk met een paar scheefgedrukte weerstandjes in de gleuf, de kast kan dicht en de installatieprocedure kan beginnen. “Plaats de meegeleverd diskette met het stuurprogramma in het diskettestation”, vermeldt de summiere gebruiksaanwijzing. “Volg de instructies om de installatie te voltooien”. Dat kost mij dus drie pogingen. Er gaat helemaal niets vanzelf en ik zou niet weten welke instructies ik moet opvolgen. Uiteindelijk snap ik dat ik in een pop up menu moet aanklikken welk type hardware er geïnstalleerd moet worden. “Modem”, klik ik aan. Het lukt! Ik krijg een lijst met honderdduizend verschillende types modems. Op zoek naar de Motorola 56 Kbps V.90. Na enig gespannen zoeken vind ik de Motorola’s. Allerlei types maar geen V.90. Wel gloeiende………… Van alle typen modems wordt mij een type verkocht dat volgens Windows niet eens bestaat!!! Ik kies een type dat het meest lijkt op mijn type en klik deze aan. Een pop up menuutje meldt mij dat de configuratie van het door mij gekozen alternatief niet overeenstemt met mijn V.90 en dat dit ten koste kan gaan van de functionaliteit van mijn modem. Als die rot computer mij dat allemaal zo precies weet uit te leggen, waarom biedt hij mij dan geen acceptabel alternatief? Ik besluit dat het mij geen zak kan schelen en voltooi de installatie. Ik moet toch eerst nog vijftien meter telefoonkabel leggen alvorens ik kan inbellen dus voordat ik daarmee klaar ben heb ik nog voldoende tijd om die computerverkoper over de toonbank te trekken en hem zijn huid helemaal vol te schelden. Ik HAAT computers!


dinsdag 5 augustus 2014

Verdwenen vrienden


Vorige maand werd hij 68. Behalve zijn oudere broer was er niemand gekomen. Hij had niemand specifiek uitgenodigd, want zijn vrienden kwamen elk jaar trouw op bezoek als hij jarig was. Maar er was iets veranderd het afgelopen jaar, het contact werd minder, de communicatie verslechterde. Het begon eigenlijk al een paar jaar eerder. Fred was blij dat hij met pensioen mocht. Op de afdeling waar hij werkte verdween het persoonlijke contact steeds meer naar de achtergrond. Zijn afdelingshoofd, die in de kamer naast hem zat, kwam zelden nog bij hem binnen. Als er iets medegedeeld moest worden verzond hij Fred een email. Ze werden gescheiden door slechts één muur en zeven meter loopafstand, maar blijkbaar was het opstellen van een email minder moeite dan even in de benen komen om de boodschap mondeling over te brengen. Fred begreep dat niet. Hoe kon hij nou nog een informeel praatje houden om te informeren hoe bijvoorbeeld de thuissituatie was?

Zijn collega’s hadden mobiele telefoons gekregen zodat ze ook bereikbaar waren als ze niet op hun werkplek zaten. Fred had geweigerd, hij wilde zijn vaste toestel behouden. Bovendien was hij er niet van overtuigd dat de straling die gepaard ging met mobiele telefonie onschadelijk was. Hij vergeleek het met asbest. Daarvan werd ook pas tientallen jaren later duidelijk wat het kon aanrichten binnen het menselijk lichaam. Voor Fred geen mobiele telefoon en zeker niet in zijn auto. Een carkitt kwam er dus ook niet. Als hij achter het stuur van zijn Morris Traveller zat wilde hij zijn hoofd bij het rijden houden, kunnen genieten van de omgeving, van het sturen aan het dunne stuurwiel en van het geluid van de 1000 cc motor. Een carkitt had sowieso niet in zijn 46 jaar oude verzamelaarsobject gemogen. Niemand, maar dan ook niemand mocht aan zijn auto knoeien, die was fabrieksorigineel en dat moest zo blijven. Al het onderhoud deed hij zelf. Hij hield van de overzichtelijke techniek, de eenvoud, de vernuftigheid. Als het aan Fred had gelegen was de techniek nooit verder geëvolueerd. Zo stond hij ook in het leven: het is goed zoals het is, verandering brengt verwarring.

Zijn vrienden waren wel met de tijd meegegaan. Die reden in auto’s met op afstand te openen portiersloten. Een van zijn vrienden had zelfs een Volvo waarvan de achterklep automatisch opende en sloot. “Dat is handig als je de handen vol hebt met boodschappen”, pochte de vriend. “Maar als jij de handen vol hebt met boodschappen, waar bedien jij de afstandbediening dan mee?”, sneerde Fred. Daar zette hij kwaad bloed mee. Bekritiseer nooit de speeltjes van een trendvolger, ook al zijn de speeltjes volstrekt onnodig of onpraktisch.

Fred had geen internet en geen email. Facebook kende hij alleen van horen zeggen. Als iemand hem vroeg of hij een iPhone had, had hij geen idee waar het over ging. Grammafoon, megafoon, semafoon, die kende hij wel. Maar een Aifoon, dat zei hem niets.

“Je kan er app’jes mee versturen, je kan er mee bellen, foto’s maken, sms’jes versturen en ontvangen, het is helemaal te gek Fred, echt van deze tijd”. Maar Fred was niet van deze tijd. Het liefst was hij in de 18e eeuw geboren in een boerderij op het platteland in Midden Frankrijk. Doodongelukkig voelde hij zich te midden van de hectiek van de moderne tijd. Fred hield van sleutelen aan zijn Morris, van wandelingen over de heide en van het lezen van boeken. Lang leve de boekdrukkunst, een prachtige uitvinding van Gutenberg, vond hij.

Een paar weken na zijn verjaardag kwam hij Anton, één van zijn vrienden tegen. “Hé Fred, nog gefeliciteerd. Ik had je een app’je willen sturen om je te feliciteren, maar Gijs zei dat je geen iPhone hebt, zelfs geen mobieltje. Het lijkt wel of je van de aardbodem bent verdwenen man”.

“Waarom zou je mij een aapje willen sturen? Je weet toch dat ik niet van dieren hou! Je kan gewoon langskomen hoor, net als voorgaande jaren. Je weet toch waar ik woon? En bovendien, ik heb gewoon een telefoon met hetzelfde nummer als de afgelopen twintig jaar dus je had me kunnen bellen”.

“Vaste nummers bel ik eigenlijk nooit meer, ik app of SMS alleen nog maar. En verder communiceer ik via email of Facebook. Dat doen die andere mannen ook. We hebben zelfs een vrienden-app. Als we samen iets willen ondernemen maken we een afspraak via de app, super handig. Maar we missen jou in de groep.

“Je kan mij toch bellen als jullie een afspraak willen maken?”

“Wat zei ik nou net Fred? We doen niets meer met vaste lijnen, da’s niet handig. Je hebt niet eens voicemail?”

“Maar ik ben ’s avonds altijd thuis, in ieder geval na tienen, dus bellen kan altijd”.

“Sta ik nou tegen een muur te praten, Fred? Koop nou toch gewoon een iPhone of een laptop met internet. Maak een Facebookaccount aan. Dan kunnen we lekker met elkaar communiceren. Ik plaats vaak foto’s van mijn kleinkinderen. De anderen laten me regelmatig weten dat ze dat superleuk vinden. Dat zou jij ook kunnen doen!”

“Ik heb geen kinderen en dus ook geen foto’s van kleinkinderen, dat weet je toch?”

“Ja, maar ik bedoel, jij kan dan ook laten weten dat je mijn foto’s leuk vindt, via Facebook”.

“Als je bij mij op bezoek komt kan je jouw fotoalbum meenemen, dan kan ik ze even rustig bekijken terwijl we samen koffie of een borrel drinken”.

“Fred, jongen, daar heb ik toch helemaal geen tijd voor. Ik ben druk man, elke dag een vol programma.”

“Met wat dan, je bent toch ook met pensioen?” Maar Anton luisterde al niet meer. Hij stak zijn hand op en zei: “We spreken elkaar nog wel. Koop een iPhone, dan kunnen we contact houden, net als vroeger”.

“Maar ik heb toch een telefoon….”, stamelde Fred terwijl hij zijn vriend in de verte zag verdwijnen.

maandag 4 augustus 2014

Op 't nippertje


De afstand van het huis tot aan het veer bedraagt ruim drie kilometer. Om deze afstand te overbruggen bestaan meerdere vormen van transport, te weten de taxi, de bus en eigen vervoer in de vorm van een fiets, bromfiets, auto of de benenwagen. Ik ben aangewezen op het laatste. Niet de prettigste vorm van transport, vooral niet als de zon al ver boven de horizon uitsteekt. Maar er rijden geen busjes meer dus ik heb geen keus. In Meerzorg is het noodzakelijk om vroeg op te staan als je naar Paramaribo wilt gaan. De eerste busjes rijden om vijf uur ’s ochtends. Om negen uur is er echter geen bus meer te bekennen. Als een vriend of een buitenvrouw van de buschauffeur buiten de piekuren naar de stad wil, kan je het geluk treffen dat er een busje langskomt. Wachten op dit soort toevalstreffers heeft geen zin want de kans is groter dat de bus niet komt dan dat ie wel komt. Wie pas na zeven uur uit bed stapt en uitgebreid gaat ontbijten wordt gestraft. Ik dus ook. Het mulle zand van de onverharde weg mat mijn sjokkende lichaam volledig af terwijl de zon op mijn kruin brandt. Ik besef dat de kans op een zonnesteek vrij groot is als mijn schedeldak niet door een hoofddeksel wordt bedekt. Een zakdoek om mijn hals en een hoog opgezette kraag van mijn katoenen blouse voorkomen dat de spierwitte Europese nek binnen een mum van tijd dieprood verbrandt. Ergens halverwege kom ik langs een winkeltje. De goden zij dank. Voor minder dan twee Surinaamse guldens koop ik een flesje cola dat ik ter plekke leeg moet drinken. Meenemen mag niet. Een heerlijk koud flesje cola voor omgerekend nog geen twee dubbeltjes. Eigenlijk ben ik de koning te rijk in dit land. Zolang de zwarte koers één op tien blijft en de officiële koers één op één kan ik mij voor een grijpstuiver helemaal ziek drinken. Maar daar heb ik de tijd niet voor, Paramaribo wacht op mij. Na ruim een uur lopen kom ik bij het veer en besluit ik dat dit de laatste keer is dat ik dit traject heb gelopen in de brandende zon.

Ik besluit gebruik te gaan maken van wat men hier de ‘mofokoranti’ noemt, de mondkrant. Ik vraag aan willekeurige personen of ze iemand kennen die mij een auto kan lenen. Ik ben de enige blanke in dit dorp dus als er een reactie komt weten ze me altijd te vinden.

Na een paar dagen krijg ik het bericht dat iemand mij zijn Ford wel wil uitlenen, als ik zelf voor een nieuwe accu zorg. Die accu is snel gekocht maar nu moet ik dat zware voorwerp nog thuis zien te krijgen. De veerpont heeft me al vanaf de kade in de stad naar de overkant van de Surinamerivier gebracht en de volgende etappe zal ik met een bus afleggen. Volgens enkele lokale mensen moet ik de gele of de witte bus met blauwe streep hebben en anders de kleine bus met de dikke Javaan. Waarschijnlijk zijn alle bussen even oncomfortabel. Ik zie de gele bus, of ooit eens gele bus, omdat de lak grotendeels is verdwenen. De banken zijn doorgezeten en de portieren sluiten slechts na een aan geweld grenzende handeling. De gaten in de weg zijn zo diep dat de wielen van de bus er met een klap invallen en er dubbel zo hard weer uitstuiteren. Het is dan ook erg slecht voor de nekwervels om achterin de bus te gaan zitten. Ik neem mij dan ook voor om dat niet meer te doen.

Ik heb geluk, ik word voor het huis afgezet van de persoon waar ik een auto van kan lenen. Onder een afdak zie ik een rode Ford Cortina staan, strak in de lak, met mooie bordeaux rode bekleding en een deukvrije carrosserie. Hoe bestaat het! Als ik deze auto een tijd mag lenen, dan hoor je mij niet meer klagen. Ik schud de hand van de eigenaar, John, die weer een vriend is van een lid van de coöperatie waar ik de komende maanden voor aan het werk ga. We lopen naar de Ford en de eigenaar opent de motorkap. Op het eerste gezicht oogt de motor als een bonk roest met olielekkage. John maakt een wijzende beweging naar de remcilinder maar slaat daarbij tegen de steun van de motorkap die met een klap dichtvalt. Ik kan nog net mijn hoofd naar achteren werpen en hoor gelijktijdig een ijselijk kreet. Met afschuw zie ik dat de duim van de kleine Javaanse man geklemd zit tussen het spatbord en de motorkap. Heet deze Ford toevallig Christine?

Voorzichtig open ik de motorkap waarna John zijn geteisterde duim kan bevrijden. De schade blijkt mee te vallen, maar de schrik zit wel in onze benen.

De auto start niet, zelfs niet nadat ik de gloednieuwe accu heb aangesloten. De Ford geeft geen krimp. Dat wordt dus duwen. Een buurjongen, Rodney, neemt plaats achter het stuur. De auto lijkt nu nog groter met die kleine man achter het stuur. John en ik duwen de auto het zandpad op en ik voel mijn longen en mijn hoofd bijna uit elkaar spatten. De wagen weegt minimaal een ton en de weg is mul en hobbelig. Zweetdruppels persen zich door mijn poriën, straaltjes lopen langs mijn slapen en hals en ik voel druppels naar mijn onderrug stromen. Ik ben nog niet gewend aan inspannend werk onder de tropische zon. Mijn tong hangt op mijn schoenen maar de auto slaat aan, eindelijk. Rodney rijdt een stukje en de motor blijkt het geluid te verspreiden van een dorstige Amerikaanse slee. Even later stap ik achter het stuur. In het stuurhuis blijkt nogal wat speling te zitten. Op het moment dat ik behoedzaam aan het stuur draai om een bocht te maken blijft de auto gewoon rechtuit rijden. Ik wil remmen voordat ik met de neus de sloot in duik maar trap finaal door de rem. Dan maar de handrem. Deze doet het wel, goed zelfs, en ik sta abrupt stil en de motor slaat af. Na enkele verwoede pogingen om het barrel weer aan de praat te krijgen stinkt het zo naar benzine dat ik niets anders kan concluderen dan dat ik de motor verzopen heb. Mijn jeugdige enthousiasme slaat om in bejaarde chagrijnigheid. Leuk, zo’n gratis auto. Alhoewel, gratis? Dit rode wrak heeft me al een nieuwe accu gekost.

De vader van Rodney komt aanlopen en biedt aan om de Ford naar een garage te slepen die dicht bij mijn huis is gelegen. Hij wijst naar zijn blauwe Volkswagen pick up, made in Brasil. Omdat de Volkswagen geen trekhaak heeft wordt er een sleepkabel aan de bumper vastgebonden. Rodney neemt plaats achter het stuur van de Volkswagen, zijn vader Danny gaat achter het stuur van de Ford en ik ga in de laadbak van de pick up zitten en geniet van de verkoelende wind die langs mijn verhitte voorhoofd blaast. Met een rustig gangetje rijden we over de Oost-west verbinding. Na een paar minuten rijden zie ik voor ons een koe langs de kant van de weg staan grazen. De koe rukt echter onverwacht het paaltje uit de grond waar ze aan vastgebonden was en loopt een tiental meters voor de Volkswagen de weg op. De Volkswagen remt af, dit tot grote schrik van de achter het stuur van de Ford zittende Danny die zich kennelijk nu pas realiseert wat ik bedoelde met “de remmen werken niet goed”. Hij trapt uit alle macht op de rem, ziet desondanks de achterzijde van de Volkswagen dichterbij komen en geeft een krachtige ruk aan het stuur waardoor hij over de sleepkabel rijdt die spontaan afknapt na eerst de bumper van de Volkswagen te hebben verwrongen. De geknapte kabel komt op mij af, mist mijn hoofd op ’t nippertje en ik duik in een reflex plat op de laadvloer. De Ford dendert door, rijdt vlak achter de koe langs en stuitert de weg af, een naastgelegen sloot in waar de modder hoog op spat. Ik spring direct uit de laadbak en zie de Ford in de sloot staan. Het portier gaat langzaam open en Danny stapt uit alsof hij zojuist zijn auto voor de buurtwinkel heeft geparkeerd. Ik help hem uit de sloot, waarna hij direct naar de verbaasde koe loopt en het touw pakt. Hij trekt de koe van de weg en bindt het touw aan de bumper van de Ford. “Is dit wrak toch nog ergens goed voor”.