zaterdag 21 september 2013

Vertrouw op jezelf (Inzending blogcontest, 1ste plaats)

Ik hurkte, plaatste mijn handen voor me op de grond, boog mijn hoofd naar beneden, liftte mijn voeten langzaam de lucht in, strekte mijn benen, daarna mijn armen en kwam in een gestrekte handstand te staan. Mijn hart vulde zich met een gelukzalig gevoel. Ik kon het afgelopen jaar nu afsluiten.

Het was een zwaar jaar, het jaar voor de millenniumwisseling. Een jaar met fysieke tegenslag in combinatie met een verhuizing. Voor de verhuizing had ik bewust gekozen, je weet waar je aan begint en je kan je er geestelijk, financieel en logistiek op voorbereiden. Maar fysiek zat het tegen. Het fysieke ongemak was mij overkomen. Een ongewenst geschenk van een Ixodes ricinus, ofwel een teek, een geleedpotig wezen behorend tot de klasse van spinachtigen. De Ixodes ricinus is berucht om de bacterie Borrelia burgdorferi die de ziekte borreliose veroorzaakt, beter bekend als de ziekte van Lyme. Mijn klachten werden in eerste, tweede en derde instantie door de huisarts afgedaan met overbelasting, artritis en reuma. Maar als jonge vent van net 30 wilde ik geen genoegen nemen met deze gemakzuchtige diagnoses. Mondige patiënten waren 15 jaar geleden nog een zeldzaamheid en de kennis van een arts was boven elke twijfel verheven. Maar ik was van mening dat niemand mijn lichaam beter van binnen en van buiten kende dan ikzelf. Een fysiek ongemak kon in ieder geval niet geweten worden aan een losbandige levensstijl. Ik was afgetraind tot in elke vezel, geen roker en geen drinker.

Een paar weken na een stuntelige poging van een EHBO’er om een teek uit mijn oksel te verwijderen begon ik pijn in mijn gewrichten te krijgen. Bewegen werd al snel een bezoeking. Een korte wandeling zorgde voor gloeiende enkels. Een polsbeweging veroorzaakte knakkende geluiden in het polsgewricht. En ik was moe, ongezond moe. Voor mij was het al snel duidelijk. De teek en mijn klachten moesten aan elkaar gerelateerd zijn. Maar het verband werd door de huisarts ontkend. Zijn alwetende ogen keken mij aan toen hij vroeg: “Heb je een rode kring rond de beet gehad?” Nee, antwoordde ik in alle eerlijkheid. “Dan is het geen Lyme”, zo wist de arts. Want hij had ervoor gestudeerd.

Ik zou de komende weken nog twee keer terugkeren in zijn spreekkamer. Na de tweede keer mocht ik met een formulier voor een bloedonderzoek naar het ziekenhuis op de Wageningse berg. Niet voor Lyme, maar voor reuma. Reuma! Stel je voor dat het toch reuma is? Wat doe je als dertigjarige als die diagnose gesteld wordt? Ik werd erg nerveus van het toekomstbeeld dat ik had bij een diagnose als reuma. In mijn verbeelding zag ik rolstoelen, stoelliften en vergroeide vingers en tenen. Maar de resultaten van het bloedonderzoek waren negatief. Dat was een opluchting, maar ik bleef in het ongewisse. Ik moest en zou een onderzoek naar Lyme krijgen al moest ik ervoor op de vuist met de huisarts. Die begon tijdens het derde bezoek een verhaal af te steken over onzekerheden met betrekking dat de onderzoeksresultaten. Als het bloedonderzoek zou uitwijzen dat ik geen Lyme had betekende het nog niet dat ik daadwerkelijk geen Lyme had. Een onderzoek naar Lyme was volgens hem dus weinig zinvol, vooral omdat ik volgens hem geen Lyme kon hebben, want ik had geen rode kring rond de beet gehad. Met tegenzin gaf hij mij na uitdrukkelijk aandringen van mijn kant uiteindelijk toch een doorverwijzing voor een bloedonderzoek naar Lyme. Zo’n onderzoek nam in die tijd enkele weken in beslag, voor mij spannende weken want mijn klachten werden steeds ernstiger. De uitslag was, hoe gek het ook klinkt, een enorme opluchting: ik had de ziekte van Lyme onder de leden. Mijn gelijk was bewezen! De diagnose deed het nodige stof opwaaien. Mijn huisarts bekende zijn ongelijk. Circa 10 tot 15% van de besmette tekenbeten blijven verschoond van een rode kring, zo bleek uit zijn recente vakliteratuur. Daarvan was hij niet eerder op de hoogte geweest, net als vele anderen die mij niet serieus hadden genomen.

Omdat ik de ziekte al bijna vier maanden onder de leden had volgde een zware antibioticakuur om de bacterie te bestrijden. Een kuur van drie weken. De bacterie legde het loodje, maar de klachten bleven lange tijd aanhouden, ook tijdens de verhuizing. Maar optimisme is mijn levensmotto. En dus boekte ik voor later dat jaar een reis naar Peru en Bolivia. Natuurlijk trok het avontuur, de historie en de cultuur van deze landen mij, maar een belangrijke drijfveer was dat de reis als fysiek zwaar werd bestempeld. Ofwel, een mooie test om na te gaan of ik de wereld weer aan kon.

We reisden met kleine busjes, taxi’s en vrachtwagentjes door Peru. Veel wegen waren van slechte kwaliteit, maar daardoor ook relatief veilig. Op de goede wegen werd namelijk vreselijk hard en onverantwoord gereden. De vele kruisen langs de weg gaven aan dat dit rijgedrag een zware tol eiste onder de bevolking. Elke dag stonden de voorpagina’s van lokale kranten vol met bloederige foto’s van beknelde lichamen in verkreukeld blik. De gezichten werden ongecensureerd in beeld gebracht, ik had de dood nog nooit zo onbeschaamd in de ogen gekeken.
En toch stapte ik elke dag vol goede moed in een busje, op weg naar een volgende bestemming. En gaandeweg de reis kwamen de bestemmingen steeds hoger boven zeeniveau te liggen. Duizend meter, vijftienhonderd meter, tweeduizend meter. Ik bedacht mij dat ik mijn fysieke gestel wilde testen door bij elke mijlpaal een handstand vanuit hurkzit te doen, omdat ik dat de maanden daarvoor niet kon. En telkens als we weer een paar honderd meter waren gestegen en een pauze hielden, stapte ik uit de bus en deed de handstand, gadegeslagen door de andere buspassagiers die mij voor gek verklaarden, vooral omdat ze niet wisten wat ik er mee wilde bewijzen. Vanaf drieduizend meter begonnen reisgenoten verschijnselen te vertonen van hoogteziekte. Desoriëntatie, duizeligheid, hoofdpijn, misselijkheid. Maar ik deed mijn handstand. Ook tijdens het lopen van de Incatrail. Vijfendertighonderd meter, vier kilometer. De uitzichten werden ook steeds weidser. Om bij één van de indrukwekkendste uitzichten te komen die Peru te bieden heeft moesten we vanuit Arequipa twee dagen reizen naar de Colca Canyon, één van de diepste kloven ter wereld.

Er werd een 20 persoons bus gecharterd waarmee we de lange tocht over slechte wegen moesten ondernemen. Onze chauffeur, een oudere man, reed als een bezetene. De bus klapte door kuilen en vloog over bulten en stenen. Het was een wonder dat de bus niet bezweek onder dit geweld, maar ik genoot er van. Op de eerste dag van dit tweedaagse avontuur reden we over een pas van 4850 meter en je raad het al, ook hier werd gestopt en een handstand gedaan. Na de stop daalden we af, laverend over de stoffige weg, met losse stenen, kuilen en hobbels. Op enig moment, we reden net door een kleine nederzetting, klonk er een harde klap onder de bus, direct gevolgd door een nog hardere klap waarbij de achterzijde van de bus minstens een halve meter de lucht in schoot. De man op de achterste bank sloeg met zijn hoofd tegen het plafond en viel beduusd terug in zijn stoel. De bus kwam schurend tot stilstand. “We hebben iets geraakt”, klonk het. Ik snapte er niets van. Ik had de hele tijd om mij heen zitten kijken en niets voor ons op de weg gezien dat we geraakt zouden kunnen hebben. Ik schoof een raampje open om naar achteren te kunnen kijken. Op de weg lag, te midden van neerdwarrelend stof, een groot vat waar vloeistof uit stroomde. “We hebben een vat geraakt”, riep ik. De chauffeur en passagiers verlieten de bus en liepen naar het gedeukte vat op de weg. “Verdomd, het is de brandstoftank van onze bus”. En inderdaad, de bevestigingsbeugels van de brandstoftank hadden het begeven waarna de tank onder de bus was weggevallen, pal voor de achterwielen. De reis leek ten einde, maar de chauffeur liet zich niet uit het veld slaan. Met tegenslag moet je afrekenen door creatief en vastberaden te zijn. Een tank werd op het dak van de bus vastgesnoerd, er werd door middel van een tuinslang een verbinding gelegd tussen tank en brandstofleiding en een half uur later reden we weer richting Colca Canyon. De volgende dag deed ik mijn handstand aan de rand van de Canyon met condors die boven mijn hoofd cirkelden.



We reisden door naar La Paz in Bolivia. Daar hoorde ik van de mogelijkheid om via een adembenemende route naar de Chacaltaya, een 5300 m hoge top ten noorden van La Paz, te rijden. Dat wilde ik meemaken en ik reserveerde een plekje in een 15 persoons busje. De rit voerde over een smalle weg met aan de linkerzijde de bergwand en aan de rechterzijde een afgrond. De afstand tussen de banden en de rand van de weg was af en toe niet meer dan tien centimeter. Maar er stonden hier geen kruisen langs de weg dus kennelijk verongelukken er nooit mensen op deze weg, hetgeen mij geruststelde.

De bus bereikte het eindpunt. Nu was het aan mij om nog een paar honderd meter hoger te klimmen naar het hoogste punt. Mijn reisgenoot bleef helaas achter bij de bus, geveld door hoogteziekte, maar op een afstand zag ze mij mijn handstand doen, op 5300 m boven zeeniveau. Ik kon de wereld weer aan, de pijn was verdwenen, het stof was neergedaald, ik had weer een helder zicht op de toekomst.