vrijdag 25 oktober 2013

Vol overmoed


De zon weerkaatste op de metallic blauwe lak van de zwevende auto. Zijn handen knepen in het stuur, de knokkels werden wit. Zijn bijrijder stak zijn armen gestrekt naar voren en slaakte een oorverdovende kreet.

Freddy beweerde dat het de enige Renault 5 Alpine Turbo was in het land. Volgens hem was de auto via Frans Guyana het land ingekomen en zeer waarschijnlijk had het de eerste jaren van zijn bestaan over Zuid Franse wegen gereden voordat het op de boot werd gezet voor de overtocht naar het Zuid Amerikaanse continent. En in deze unieke auto, die de tand des tijds, de barre lokale omstandigheden en de hoge luchtvochtigheid matig had doorstaan, mocht de 22 jarige Teun zijn eerste ritje maken door deze voormalige Nederlandse kolonie. Freddy overhandigde hem de sleutels en wenste hem een fijne dag toe.

Het zou een rondje door een deel van het district Commewijne worden. Teun startte de auto, wachtte tot zijn makker Robert ook was ingestapt en reed weg. Het wegdek zat vol gaten en al slingerend probeerde Teun de gaten in de weg te ontwijken. De Renault reageerde uitermate slecht op de stuurbewegingen en ergens leek een wiel aan te lopen. Maar dergelijke gebreken waren eerder regel dan uitzondering in dit land met schaarse middelen. Een auto, in welke staat dan ook, was een luxe.

Het eerste deel van het traject ging van Meerzorg naar Nieuw Amsterdam, langs de rechter oever van de Surinamerivier waar voormalige koffieplantages gelegen zijn met welklinkende ouderwetse Nederlandse namen als Jagtlust, Dordrecht, Lust en Rust en Belwaarde. Hun geschiedenis gaat terug tot circa 1750, toen de gronden waar deze plantages op gevestigd zijn, in concessie werden gegeven. Het is deze geschiedenis die hem naar dit land had gelokt en waar hij zijn onderzoek zou gaan verrichten. Maar voordat hij op detailniveau zijn onderzoek zou gaan uitvoeren wilde hij eerst op macroniveau een beeld krijgen van zijn onderzoeksgebied.

De Renault 5 Alpine bracht hem op die dag in februari 1991 naar oorden waar de geschiedenis nog voelbaar was, waar de geesten van voormalige slaven en hun meesters nog rondwaarden. Je hoefde maar uit te stappen, een tiental meters vanaf de weg landinwaarts te lopen en je was 150 jaar terug in de tijd, toen de werknemers net waren verlost van het juk van de slavernij maar nog net zo hard moesten werken als voorheen. Tegenwoordig werkte hier niemand meer, de plantage was teruggevorderd door de natuur en had zijn gedaante van moeras weer aangenomen. De afwateringssloten werkten niet meer goed, waren dichtgeslibd en de sluizen die de plantages bij hoog water moesten beschermen tegen het brakke water uit de Surinamerivier waren vervallen. Alle inspanningen van voorgaande generaties waren in een tiental jaren volledig teniet gedaan. Het bloed, zweet en tranen was weggespoeld door tropische regens.
Hij kon zich nauwelijks voorstellen dat mensen hier hun leven lang in deze vochtige hitte hebben staan beulen om welvaart te scheppen waar ze zelf nooit van geprofiteerd hebben.

Behoedzaam liep hij weer terug naar de auto, omdat het hier zompig was en er slangen in overvloed waren. Robert was bij de auto blijven staan en rookte zijn zoveelste sigaret, zogenaamd om muggen bij hem weg te houden maar met zijn vieze outfit trok hij ongetwijfeld weer ander ongedierte aan. Het viel niet mee om kleding hier langer dan een halve dag schoon en fris te houden.

Ze reden verder en na een paar minuten viel de wijzer van de kilometerteller plotseling terug naar nul. Kabeltje gebroken, maar de auto reed er niets minder om dus Teun gaf gas en stuurde de auto behendig door de bochten en tussen de kuilen en gaten door. Links een prachtig zicht op de brede rivier, rechts de groene vegetatie van de vervallen plantages. Toen, voor hem, lag er zowaar een recht stuk weg, strak geasfalteerd. Hij voelde zijn rechter voet jeuken, keek naar Robert die met glinsterende ogen terugkeek en gaf een dot gas. De Alpine versnelde goed, Robert stak zijn hoofd buiten het raam en schreeuwde van enthousiasme. De warme vochtige lucht waaide om zijn oren. De weg boog iets naar links en liep onder een flauwe helling omhoog. Het leek er op dat ze een afwateringskanaal zouden kruisen. Teun gaf nog wat gas bij, zodat de Renault zijn achterkant nog verder naar beneden drukte. Geen idee hoe hard ze nu gingen, maar de motor joelde het uit. Het was een echte Turbo! Ze waren bijna boven het afwateringskanaal toen plots het zicht op de weg verdween. Hij kende dit verschijnsel nog van een vakantie in Schotland, waar het een blind summit werd genoemd. De helling achter de top liep stijl naar beneden waardoor de weg leek op te houden. Hij nam verschrikt zijn voet van het gas, wilde bijremmen maar de Renault leek te worden gelanceerd als een skiër van een schans. Ze zweefden! Vier wielen los van het asfalt met een snelheid die waarschijnlijk ruim boven de tachtig lag.

Robert greep met zijn beide handen naar het dashboard en schreeuwde van angst. Teun zette zich met zijn handen af tegen het stuur. Hij wist dat de auto binnen een seconde weer zou landen, ongenadig hard. Hij dacht aan Freddy die met gepaste trots de sleutels aan hem had overhandigd en herinnerde zich het verhaal over de lange geschiedenis van deze unieke auto. De enige Renault 5 Alpine Turbo in Suriname vloog op die dag. Een vlucht van hooguit een seconde, met daarop volgend een landing die de Renault niet zou overleven. Het bleek een sprong richting een onverbiddelijk einde.

Sorry Freddy.

vrijdag 4 oktober 2013

Water! (inzending blogcontest, 2e plaats)

Hij lag op zijn rug op de lemen grond en keek naar de sterrenhemel. Hij deed zijn ogen dicht en werd bevangen door een innerlijke rust die hij nooit eerder had gevoeld. Mocht hij hier sterven, dan zou hij er vrede mee hebben. Het was mooi geweest.

’s Ochtends zat hij nog vol met ambitie. Hij at al twee weken lokaal voedsel. Zijn ingewanden waren behoorlijk op de proef gesteld maar tot op heden bracht hij het er goed vanaf. Hij voelde zich stabiel, fit en sterk. En dat zijn belangrijke voorwaarden als je een intensief reisschema hebt. Hij had Ghana en Burkina Faso achter zich liggen en bevond zich nu in Mali. Een Peugeot 504 taxi had hem naar Mopti gebracht, een handelsstad gelegen aan de Bani, een zijrivier van de Niger.
Hij was er in geslaagd om zich, ondanks zijn blanke huid, onopvallend te verplaatsen en dat had hem zonder al te veel problemen gebracht tot waar hij nu was. Maar zijn missie was nog niet volbracht. Hij zou nog één dag moeten reizen om zijn bestemming te bereiken. Het bootje was geregeld evenals de auto die hem verder over land zou brengen.

Voor het eerst in twee weken had hij zich de luxe veroorloofd van een kamer met airconditioning. Nadat hij in het hotel had ingecheckt liep hij met de sleutel in de hand naar de deur waar zijn kamernummer op stond. De kamer oogde als een kluis. De enige ramen zaten hoog in de muur en waren hooguit 30 cm hoog. Niet gezellig, maar het was er koel zodat hij de komende nacht kon slapen zonder uit zijn bed te drijven.
Morgen zou het een lange dag worden, dus na het avondeten friste hij zich nog even op, trok zijn dunne slaaphoes tot aan zijn schouders omhoog en liet zich op het gammele bed vallen. Hij rilde zelfs een beetje, zo koel voelde het in de kamer.
Vlak voordat hij het lampje op het nachtkastje uit wilde doen doofde het licht vanzelf. Het gezoem van de airco stopte eveneens. De schaduwen op de muur, gevormd door het schijnsel van de straatlantaarns, gingen op in de duisternis. Stroomuitval. Hij wilde zich er niet druk over maken en ging slapen.
Hoelang hij had geslapen wist hij niet, maar erg lang kon het niet geweest zijn. Het was nog aardedonker. En bloedheet. De koele lucht had snel plaats gemaakt voor drukkende warmte. Hij probeerde de slaap weer te pakken, maar dat lukte niet meer. “Had ik nou maar een kamer genomen zonder airco, maar met ramen die je open kon zetten”, mopperde hij.

Enkele uren later stapte hij brak en doorweekt uit zijn bed. Er was nog steeds geen stroom. Ook de hydrofoor was uitgevallen zodat er geen stromend water was. Hij besloot buiten de deur te gaan ontbijten. Een wandeling langs het water zou hem goed. Hij pakte zijn rugzak, checkte uit en liep in westelijke richting naar de Avenue Du Fleuve. Op zijn weg daar naartoe passeerde hij een patisserie, een overblijfsel van de Franse koloniale overheersing. Rijk gevulde gebakjes en taartjes stonden in een vitrine naar hem te lonken. Een vreemde gewaarwording om dergelijk voedsel in deze stoffige, hete omgeving te zien. De deuren van de patisserie waren open en hij besloot naar binnen te gaan om zijn inwendige te verwennen met deze westerse lekkernijen.
Met twee gebakjes liep hij naar de waterkant, kocht bij een kraampje nog vier flessen water, een tasje fruit en een gedroogde vis en zocht naar de bootsman met wie hij gisteren had afgesproken. Hij hapte ondertussen gulzig in de met slagroom gevulde soes. Binnen korte tijd had hij beide gebakjes verorberd en likte hij zijn vingers schoon. Op het moment dat hij zijn pink uit zijn mond trok kwam er een kramp opzetten in zijn buikstreek. Hij voelde met zijn hand onder zijn buiktasje en zuchtte even diep. De slagroom valt niet goed, vreesde hij, maar veel tijd om over de mogelijke gevolgen na te denken had hij niet. Hij zag van verre zijn bootsman wuiven en liep naar hem toe. Hij begroette hem in het Frans. Tien minuten later voeren ze weg, staken de Bani over en voeren de Niger op.

Weer speelde zijn buik op. Een hevige kramp deed hem kreunen. Plotseling voelde hij iets pruttelen en voordat hij het zelf goed en wel besefte hing hij met twee ontblote billen over de rand van de boot. Het spoot hem dun tussen de billen door en een bruin spoor vormde zich achter de boot. De bootsman keek hem aan met een blik die het midden hield tussen walging en leedvermaak. Hij maakte een verontschuldigend gebaar.
De boottocht zou nog enkele uren duren en hij wist inmiddels dat het geen pleziervaartje zou worden.
Hij had nu al minstens vier keer buiten de boot gehangen en voelde zich leeg en slap. Gelukkig had hij een voorraadje water meegenomen en hij dronk veel om de verliezen aan te vullen. Voor de rit met de auto wilde hij minimaal 1 fles over houden.

Tegen twee uur in de middag kwam de boot aan op de plek waar de reis voortgezet zou worden met de auto. De auto moest vanuit Djenne komen en zou er tussen half twee en twee zijn, maar er was geen spoor van een vierwieler. Maar in deze contreien speelt de klok geen prominente rol bij het nakomen van afspraken dus restte hem weinig anders dan geduldig wachten aan de oever van de rivier. Hij stapte uit de boot. De bootsman groette hem en voer weg. Hij stond er nu alleen voor in deze verlaten omgeving. De dichtstbijzijnde schaduwplek onder een armetierige boom bevond zich ongeveer 100 m verderop, maar veel meer dan een vierkante meter was het niet. Hij trok een doek over zijn hoofd, bleef zitten waar hij zat en opende zijn laatste literfles water. Hij had tijdens de bootreis veel meer gedronken dan hij vooraf had gepland, maar de buikloop noodzaakte hem om vocht te blijven aanvullen. De temperatuur lag inmiddels ver boven de dertig graden.

Pas tegen zes uur zag hij een stofwolk zijn richting uitkomen. De auto. De verwachte blijdschap bleef uit. Hij was moe en voelde zich vreselijk zwak. Zijn lippen waren gekloven, zijn handen en neus waren roodverbrand.
Een Peugeot 404 pick up stopte op 5 m van hem vandaan. Een joviale Malinees stapte uit. “Monsieur Fabian?” Hij knikte, stond moeizaam op en gaf de man een hand. “Ik ben Ousmane. Problemen met de koppeling”, zei de Malinees als korte verklaring voor zijn late verschijning. “Stap in, we moeten snel zijn, over een uur is het donker ”.
Een weg zag hij niet. De man reed van struik naar struik, volgde af en toe een spoor, ontweek stenen en sleuven en praatte de oren van zijn hoofd in een melodieuze mix van Franse woorden en Malinese klanken. Maar Fabian luisterde niet, hij was hondsberoerd en hoopte dat de man wat beter op het pad zou letten dat hier licht afdaalde in een naar links afbuigende bocht. Net op het moment dat hij de man wilde vragen of hij het wat rustiger aan wilde doen trapte Ousmane tijdens het terugschakelen door de koppeling heen, remde in een reflex net iets te hard, trok door ongelijke remkrachtverdeling naar rechts en raakte met het rechtervoorwiel een grote steen. Er volgde een harde klap, het wiel maakte een rare slinger en de Peugeot stuiterde met een snelheid van circa 40 km/uur op een diepe greppel af. Vlak voor de greppel gaf Ousmane nog een draai aan het stuur maar kon niet voorkomen dat de auto zijdelings in de greppel viel en over de kop sloeg. Na een oorverdovend gekraak en gerinkel volgde een beklemmende stilte.
Fabian lag een paar meter van de auto. Hij was er uit geslingerd. Uit zijn hoofd liep een stroompje bloed en zijn been lag in een vreemde bocht onder zijn lichaam. Ousmane lag levenloos met zijn hoofd onder de dakrand van de gekantelde auto. De rest van zijn lichaam lag opgefrommeld in de cabine.

De waterfles lag onder het voorspatbord van de 404, was gebarsten en stroomde leeg in het zand. De duisternis viel snel. En geen hond was getuige geweest van het ongeval.

Gisteravond lag hij nog fit in een gekoelde hotelkamer, nu lag hij bloedend in het stof en kon zich niet verroeren. Hij had gefaald, had zijn belofte aan zijn contacten in Djenne niet na kunnen komen. Waarom was hij niet via de Bani richting Djenne gevaren? Hij moest weer zo nodig de minder gebruikelijke route nemen om controleposten te kunnen ontwijken. Hij gleed met zijn hand over zijn middel en voelde dat het buiktasje er nog was. Het tasje zal de bestemming niet meer bereiken, daar twijfelde hij niet aan. Zijn leven naar de kloten en dat voor honderd gestolen diamantjes. Zijn mond was gortdroog, zijn neus zal vol met stof en hij kon nog maar aan één ding denken: “Water!” Hij zuchtte diep, keek nog even naar de sterren, zag ze langzaam vervagen en sloot vervolgens zijn ogen.