maandag 30 december 2013

Enjoying life


De tijd schrijdt gestaag voort. Komend jaar word ik alweer 46 en bevind ik mij dichter bij de 50 dan bij de 40. Het zal met het toenemen van de leeftijd steeds moeilijker worden om op fysiek gebied overtuigend dynamisch te blijven. Ik merk het nu al als ik ga stappen. Op het moment dat ik geeuwend besluit om weer huiswaarts te keren omdat de klok voorbij middernacht is gegaan kom ik jongelingen tegen die nog aan hun stapavond gaan beginnen. Ik heb er dan al vier uur cafébezoek op zitten, mijn keel voelt als schuurpapier, mijn ogen prikken van vermoeidheid en mijn benen lopen vol met lood. En dan ben ik nog gewoon nuchter want ik drink niet. Maar ik merk steeds eerder waar mijn fysieke grenzen liggen. En daar komt nog bij dat, hoe onbevangen ik ook zou willen zijn, ik door de verantwoordelijkheden die ik draag verstandige besluiten moet nemen. Ik kan mij in het uitgaansleven geen ondoordachte acties meer veroorloven waarmee ik mijn gezondheid op het spel zet. Ziek worden kan iedereen overkomen, natuurlijk, maar ziek worden als gevolg van onachtzaamheid is iets wat ik mij in mijn nieuwe rol van alleenstaande vader niet kan veroorloven. En omdat ik steeds ouder en brozer word liggen mijn grenzen steeds dichterbij. Ik kan het ten opzichte van mijn jonge dochters niet maken dat ik de volgende dag niet aanspreekbaar ben omdat ik met een houten kop in bed lig omdat ik zo nodig over mijn grenzen moest gaan. Maar binnen de kaders van mijn huidige status probeer ik wel het mooiste uit het leven te halen. Dat is niet iets van nu, dat heb ik altijd gedaan, of in ieder geval gepoogd.

Dat komt onder andere tot uiting in mijn verlanglijstjes van de laatste jaren. Sinds enkele jaren doe ik geen moeite om te bedenken welke materiële dingen ik voor mijn verjaardag zou willen hebben. Ik hecht weinig waarde aan nieuwe spullen, aan materieel bezit. Mijn wensen bestaan vooral uit het creëren van blijvende herinneringen. De afgelopen jaren werd ik op mijn verjaardag verrast met activiteiten als een weekend motorrijden in de Ardennen, een dagje cruisen in een Lexus, deelname aan een Marlboro Experience Day waarbij ik o.a. heb mogen ‘racen’ in een Formule Ford. De cadeaus zijn niet altijd zonder gevaar. Op mijn 40ste verjaardag kneusde ik drie ribben tijdens een middagje karten toen ik door mijn niet aflatende enthousiasme met een veel te hoge snelheid een haakse bocht in dook en zijdelings tegen de muur knalde. Ik zette de race voort en verbeterde zelfs nog mijn snelste rondetijd. Pas drie uur later, ik zat alweer thuis op de bank, voelde ik de pijn toen het adrenalinegehalte in mijn bloed eindelijk tot normale waarden was gedaald. Dat ik twee jaar later wekenlang last had van mijn knieën na een dag motorcrossen laat ik maar even buiten beschouwing. Na een paar proefrondes op de crossmotor gaat het steeds sneller en wilder, neemt de spanning toe en is een valpartij niet uitgesloten. De voetsteun kwam tegen mijn knie aan toen ik onderuit ging. Maar de kick van die dag was de pijn waard. Maar het kan altijd spannender. Want wat is er mooier dan een hoogtepunt dat ook letterlijk een hoogtepunt is?

Het is alweer vier jaar geleden dat een lang gekoesterde wens van mij in vervulling is gegaan. Ik kan mij nog herinneren dat er in mijn schoolagenda van 1985-1986 een kortingsbon zat voor een parachutesprong. Het hele schooljaar zag ik die bon langskomen maar dat jaar en de jaren daarna heb ik nooit de stap gewaagd. Durfde ik het niet, wist ik het niet te plannen, dacht ik dat de gedachte spannender was dan de werkelijkheid? Hoe dan ook, het kwam er niet van.

Op de zondagochtend van mijn 41ste verjaardag word ik wakker gezongen door mijn vrouw en een nog erg jonge dochter, waarna ik een envelop krijg overhandigd. Ik weet op dat moment dat er een kans bestaat dat ik een parachutesprong cadeau krijg, vooral omdat dat het enige was wat ik op mijn verlanglijstje heb staan, maar ik ben er niet zeker van. Ik hou er daarom rekening mee dat het er ook dit jaar niet van zal komen.
Groot is mijn verrassing (en schrik) als ik te horen krijg dat ik binnen twee uur word verwacht op vliegveld Teuge voor een parachtesprong. Dat is een vreemde gewaarwording zo kort na het wakker worden. Tijd om zenuwachtig te worden is er nauwelijks, laat staan dat er tijd is om te beseffen wat er nog allemaal zal gaan gebeuren. Na twee gebroken nachten door brullend kroost ben ik al blij dat ik die ochtend rechtop kan staan. Op Teuge aangekomen meld ik mij bij de receptie. Een half uur later word ik opgeroepen voor een instructie waarin mij wordt verteld wat er staat te gebeuren en wat er van mij wordt verwacht op de kritieke momenten, zoals bij de val uit het vliegtuig en de landing met de parachute. En ik maak kennis met mijn tandempiloot Peter, aan wiens lichaam ik zal worden vastgeklonken voor de sprong.
Na het aantrekken van het parachutistenpak realiseer ik mij dat het nu, na al die jaren van twijfel en uitstel, echt zal gaan gebeuren. Het voelt allemaal heel onwerkelijk: de wandeling naar het vliegtuig, het geluid van de propeller, de luchtstroom langs het vliegtuig die mij bijna uit balans brengt, de geur van uitlaatgassen die ik krampachtig probeer te ontlopen omdat ik er misselijk van word, het op de knieën door het laadruim kruipen en mij als een sardientje laten insluiten door andere zotten die hetzelfde gaan doen als ik. Er is nog maar één weg terug: vallend vanuit de lucht naar de grond. De sfeer in het vliegtuig is enthousiasmerend, heel gezellig en gemoedelijk. Ik zit te midden van mensen die er alles aan willen doen om de passagiers zo veel mogelijk te laten genieten. Ik zit met mijn rug in de vliegrichting en kijk door het raampje naar buiten. De horizon wordt steeds breder, Deventer en Apeldoorn zijn duidelijk zichtbaar. Ik zie rivieren stromen en wegen kronkelen. Na enkele minuten zijn we op 9000 voet. Alle riemen en koppelingen worden nog even gecheckt en strakgetrokken, de gebaren en signalen die we tijdens de sprong zullen gebruiken worden nog even doorgesproken.

En dan is het zover. Op mijn billen voortbewegend kruip ik samen met de tandempiloot naar de rand van het laadruim waar de diepte zichtbaar en voelbaar is, laat volgens de instructies mijn onderbenen over de rand naar buiten bungelen en steek mijn kuiten zover mogelijk onder het vliegtuig, leg mijn hoofd achterover op de schouder van de tandempiloot en voel mij plots naar voren vallen de diepte in, waar onze snelheid ontzagwekkend snel toeneemt tot een snelheid die mij de adem beneemt. Waar moet ik kijken, hoe moet ik kijken: om mij heen, naar beneden, omhoog? Ik kies voor recht naar beneden en beleef de val zo extra realistisch.
De vrije val is heftig. Met een snelheid van 200 km/uur storten we naar beneden van een hoogte van 3 km en voel ik de snelheid tot in alle vezels van mijn lijf. Ik ben blij dat ik weinig heb gegeten van tevoren, want de druk op mijn buik en borst is aanzienlijk. Het is met name tijdens de eerste seconden super spannend. Even vraag ik mij af: “Kan ik dit wel, is dit wel leuk, kan mijn hart dit aan?” Vooral dat laatste eigenlijk, want mijn hart lijkt helemaal samengeknepen te worden. Ik moet moeite doen om adem te halen en besef plotseling dat ik mijn mond open heb staan waardoor de lucht mijn mond binnen buldert en mijn wangen bol staan. Ik sluit mijn mond en krijg mijn ademhaling weer onder controle.

Compleet waanzinnig natuurlijk, om zomaar uit een vliegtuig te vallen de diepte in, met een instructeur van 90 kilo op mijn rug die hopelijk zijn parachute tijdig opent. Plots bedenk ik mij dat ik vergeten ben mijn trouwring af te doen. De ring voel ik bij deze snelheid aan mijn koude vinger bewegen. Snel druk ik mijn duim er tegen aan om 'm te stabiliseren. Waarom heb ik geen windjack onder mijn parachutistenpak aangetrokken? Het is behoorlijk koud. Krijg ik straks een longontsteking? Zou mijn bril wel op mijn hoofd blijven zitten? Zou ik gaan kotsen? Kan mijn vrouw mij zien vallen? Zoveel gedachten in zo'n korte tijd. Na een seconde of twintig vind ik het wel genoeg, het wordt me bijna teveel maar net op het moment dat ik wil gaan schreeuwen maakt een gevoel van extase zich van mij meester en voel ik mijzelf ontspannen. De val duurt vervolgens nog circa 15 seconden, in totaal dus 35, waarin ik niet alleen recht naar beneden, maar ook naar de horizon kijk en mij bewust word van de weidsheid van het luchtruim en de aanwezigheid van mijn vallende medespringers. Plotseling gaat de parachute open om de val te remmen, laat ik het geweld achter mij en treedt de rust weer in. Het gebulder van de wind verdwijnt. Op een paar honderd meter hoogte in alle rust boven de aarde zweven, de beloning voor het doorstaan van het geweld van de vrije val, is prachtig. Alsof je na een zware inspanning de top van een berg hebt bereikt en daarna, gevoed door adrenaline, geëmotioneerd mag genieten van de afdaling en het bijbehorende betoverende uitzicht. Ik mag de parachute even besturen en een paar bochten en een korte duikvlucht laten maken. De duikvlucht is ook weer een heftig maar tevens prachtig moment, waarbij je ervaart hoe het is om te vliegen. Na een minuut of drie wordt de landing ingezet. Ik moet mijn benen vooruitsteken zodat we op onze billen kunnen landen om te voorkomen dat we voorover struikelen en ik een man van 90 kilo over mij heen krijg. Na drie keer pijnloos stuiteren zitten we op de grond. Het gezicht van mijn piloot bestaat uit één grote glimlach, hij heeft minstens zoveel genoten als ik. Even ben ik zoekende naar mijn evenwicht. Hoe kan dit zo snel zijn gegaan, is dit echt gebeurd, ben ik gesprongen, heb ik gevlogen? Ik verwacht elk moment wakker te worden maar het blijkt geen droom te zijn. Ik heb de ultieme kick beleeft, angst maakte plaats voor genieten. En dat is wat ik wil blijven doen, ongeacht wat er in mijn leven gebeurt: enjoying life!

The songtitel:

http://www.youtube.com/watch?v=AdOgVx-XvrQ

maandag 16 december 2013

Es wird besser



Hij schrok wakker van gestommel en geschreeuw rond de vouwcaravan.
‘Schnell, schnell!! Das Wasser kommt!! ‘
‘Allemachtig, wat is er aan de hand?’ zei hij luid terwijl hij de deken van zich afgooide en uit zijn bed sprong. Hij ritste het tentdoek open en keek recht in het gezicht van een man met een helm op zijn bolle hoofd. Een brandweerman! In zijn hand droeg hij een brandende zaklamp die hij schuin naar beneden liet wijzen.
‘Sie mussen sofort weg. Schnell, das Wasser kommt!’. Hij liet het licht van de zaklamp over het water schijnen dat de onderliggende grasmat aan het oog onttrok.
‘Wat is er aan de hand Teun?’ riep Jasmijn angstig. Zijn dochtertje was ook wakker geworden en begon te huilen.
‘Shit man! Er staat water rond de caravan, tot aan de drempel! We moeten hier direct weg’.
De brandweerman riep tegen Teun dat hij de auto het terrein af moest rijden, richting de weg. Teun greep de autosleutels van het haakje en stapte de vouwcaravan uit. Het water stond tot aan zijn knieën en de regen sloeg tegen zijn gezicht. Het was de hele dag al aan het regenen, al vanaf dat ze uit de Gotthardtunnel waren gekomen en de laatste paar uur op de camping in Noord Zwitserland was het gaan hozen.
‘Pak jij Daniëlle’, riep hij naar zijn vrouw.
‘Wir kümmern uns um das Kind, Sie kümmern sich um das Auto’, zei de brandweerman.
Teun opende de auto, stapte snel in terwijl het water bijna over de drempel stroomde en trok het portier weer dicht, zocht het contactslot en duwde trillend de sleutel in het contact. De auto startte in één keer en langzaam reed hij door het wassende water. De voorwaartse beweging veroorzaakte golven rond de auto die glinsterden onder het schijnsel van een lantaarn. Vijftig meter verder liep de weg omhoog en zonder problemen bereikte hij de hoger gelegen parkeerplaats aan de voorzijde van de camping. Hij parkeerde de auto, stapte uit en rende weer terug richting de caravan. Pas op dat moment realiseerde hij zich dat hij slechts een T-shirt en een onderbroek aan had. Hij was doorweekt en trilde zo sterk dat hij nauwelijks controle had over zijn bewegingen. Toch rende hij het wassende water weer in en zag dat zijn vrouw met de kleine meid op de arm door een brandweerman naar hem toe werd gebracht. De man hield een paraplu boven het hoofd van zijn vrouw. Achter dit trio bewoog de vouwcaravan zich in zijn richting, in vol ornaad. Vier brandweerlieden duwden de vouwwagen uit het water de helling op. Iemand riep dat Teun zijn auto naar achteren moest rijden. Hij stapte snel weer in en reed achteruit tot hij de dissel van de vouwcaravan bijna raakte. Een brandweerman tilde de dissel op de kogel van de trekhaak en gebaarde dat Teun weer naar voren moest rijden.

Vrouw en dochter stapten naast hem in. “Ze zeiden dat we verder de heuvel op moesten rijden. Daar is een sporthal waar we worden opgevangen”. Ze keek bezorgd achterom. “Langzaam rijden, de Paradiso is niet ingeklapt”.
De brandweer had de poten nog snel kunnen opdraaien en meer kon men niet meer doen omdat het water te snel steeg. Teun reed de combinatie behoedzaam heuvelopwaarts en na enkele minuten bereikten ze de sporthal en parkeerden op de ruime parkeerplaats voor het gebouw. De kleine was goed ingepakt maar vader en moeder rilden nog als een rietje.

Teun ritste de deur van de vouwcaravan open en stapte naar binnen. Het was een grote bende. Alles wat de brandweerlieden rond de caravan hadden gevonden hadden ze naar binnen gegooid, inclusief een teil met vuile vaat die op het bed was gezet. De onderliggende kussens waren doorweekt. Even kwam er een stukje ergernis opborrelen maar deze opwelling werd snel onderdrukt. Die mannen hadden een ramp voorkomen, ze hadden alles kwijt kunnen zijn als ze niet tijdig wakker gemaakt waren en niet waren geholpen om van het terrein af te komen. Het enige wat ontbrak was een jerrycan voor drinkwater en sandalen die onder de caravan hadden gelegen.

In de sporthal was een noodopvang geregeld. Er werden jongeren binnengebracht, zeiknat, die hij herkende van de avond ervoor. Ze stonden met kleine tentjes vlak bij de oever van de beek die toen nog een rustig kabbelend stroompje was. Later op de avond was het stroompje aangezwollen tot een woest kolkende watermassa en had de tentjes meegesleurd toen ze buiten haar oevers trad. De jongeren waren net op tijd gealarmeerd zodat de schade beperkt bleef tot het verlies van spullen. Teun bedacht zich dat hem feitelijk niets was overkomen. En wat belangrijker was, zijn vrouw en kind mankeerden gelukkig ook niets. Hij had het alleen ontzettend koud, ondanks dat hij warme kleding uit de caravan had gehaald.
Van een lokale bewoonster, die kennelijk was opgetrommeld om koffie en thee te verzorgen, kregen ze hete thee drinken. “Es wird besser”, zei ze bemoedigend.

Nadat Teun en zijn vrouw op temperatuur waren gekomen besloten ze terug te gaan naar de vouwwagen om de rest van de nacht slapend door te brengen. Er stond hun de volgende dag nog een lange thuisreis te wachten. De natte kussens werden omgedraaid en droge handdoeken werden er overheen gelegd. Andere ongemakken werden nauwelijks opgemerkt, de vermoeidheid had de macht overgenomen en de slaap werd gevat.

Wakker worden, ontbijten, vouwwagen inklappen, afscheid nemen van de mensen in de sporthal en afreizen, dat was de planning. En zo geschiedde. De afdaling vanaf de sporthal richting de camping werd ingezet. Nog even werd er gestopt bij de ingang van de camping die letterlijk leeg gespoeld was. “Zal ik aan de campingbaas vragen of we ons geld terug kunnen krijgen?” Jasmijn dacht ten onrechte dat hij een grapje maakte.

Na een uur rijden besloten ze even te pauzeren. Terwijl Teun zijn benen strekte voelde hij een hevige kramp opkomen die hij vlak voor vertrek al voelde sluimeren. De kou had gisteravond vat op hem gekregen en hij had verzuimd zich goed op te warmen en te rekken en strekken. ‘Dit gaat niet goed’, kermde Teun die naar zijn bil greep en door zijn knie zakte. ‘Wat is er aan de hand?’, vroeg Jasmijn bezorgd toen ze zag dat haar man zich vastgreep aan het portier van de auto. Teun kon nauwelijks praten, zijn woorden werden gesmoord in gekreun. “Dokter”, kreunde Teun. Zijn gezicht was wit weggetrokken, zijn ogen en mond waren samengeknepen in een grimas die niets aan de verbeelding over liet. Pijn, hele erge pijn.
Een paar tellen later zat Teun kronkelend van de kramp op de bijrijders stoel naast zijn gespannen vrouw, op weg naar het dichtstbijzijnde dorp in de hoop een bordje met ‘huisarts’ of ‘ziekenhuis’ aan te treffen, maar dan in het Duits. Of het zo had moeten zijn, bleek er volgens een bord langs de weg in het nabijgelegen Duitse dorp een ziekenhuis te zijn. Een gevoel van opluchting ging door Teun heen maar direct daarna verkrampte hij weer en zakte onderuit op de stoel. Jasmijn draaide de auto de parkeerplaats voor het ziekenhuis op en Teun rolde de auto uit nog voordat deze helemaal stil stond. ‘Ik ga vast naar binnen’ zei hij en strompelde richting de ingang. Met een verwilderde blik meldde hij zich bij de receptie.

“Schmerzen, schreckliche Schmerzen, hilfe bitte”, bracht Teun met moeite uit. Kennelijk werd zijn verzoek om hulp serieus genomen want er kwam meteen een verpleegster aanlopen met het postuur van iemand die Helga zou moeten heten, maar op haar naamkaartje stond Annie. De struise Annie nam hem aan de arm en loodste hem door een volle wachtkamer een behandelkamer in. “Warten Sie hier bitte. Ich rufe einen Arzt”.
Teun verwachtte een snelle verlossing, een bevrijding van de alles verterende pijn in zijn bilspier maar het duurde voor zijn gevoel een eeuwigheid voordat er een dokter arriveerde.
De communicatie met de dokter verliep uitermate moeizaam. Teun kon nauwelijks uit zijn woorden komen en kon alleen maar wijzen naar waar het pijn deed. Even leek de bevrijding daadwerkelijk te komen toen de dokter met zijn duimen druk uitoefende op een plek vlak boven zijn rechterbil maar die bevrijding maakte snel plaats voor vertwijfeling. De behandelend arts kwam namelijk op het lumineuze idee om zijn van pijn verwrongen lichaam weer recht te trekken. Terwijl Teun verwachtingsvol op zijn buik op de behandeltafel ging liggen nam de arts zijn voet in een greep die te vergelijken is met de werking van een bankschroef en gaf vervolgens een enorm harde ruk aan zijn voet. Met zijn heup en bilspier leek niets te gebeuren, bij zijn enkel echter voelde hij alles wat uit bot bestaat kraken en alles wat uit spieren bestaat scheuren. “Jetzt wird es besser”, zei de dokter. Het krakende geluid leek echter meer op de voorbode van een jaar van fysieke ellende maar Teun probeerde positief te zijn.

De dokter was kennelijk tevreden over zijn actie want Teun mocht weer gaan zitten. De dokter rommelde wat in een medicijnkast en gaf hem een paar pillen: een pijnstiller waarmee een op hol geslagen paard nog plat gelegd kan worden en een maagbeschermer om te voorkomen dat de pijnstiller zich een weg zou vreten door zijn ingewanden. Teun moest de pillen ter plekke innemen. Nadat hij enkele persoonlijke gegevens op een formulier had ingevuld mocht hij gaan. Hij drukte de dokter de hand en strompelde de behandelkamer uit de wachtkamer in waar hij zijn vrouw en dochter zag zitten. “Hoe ging het”, vroeg ze met grote ogen waar zowel verbijstering als bezorgdheid uit sprak.
Teun bracht kort verslag uit. “Het wordt vast beter, maar we moeten zo snel mogelijk naar huis, voordat de pijnstiller is uitgewerkt”.

De pijnstiller bleek nauwelijks te helpen. Een beer zou het loodje leggen maar Teun zag nog steeds scheel van de pijn. Hij kon niet fatsoenlijk in de stoel zitten. Hij probeerde allerlei houdingen uit en uiteindelijk zat hij op zijn knieën voor de passagiersstoel, met zijn rug tegen het dashboard. Dat was verre van ideaal maar de pijn was in deze houding het minst voelbaar en bijkomend voordeel was dat hij een goed uitzicht had op zijn dochter in haar kinderstoel op de achterbank die luid lachend haar speelgoed naar zijn hoofd begon te gooien. En dat hield ze zes uur vol. Teun kon geen kant op en probeerde zo goed mogelijk het speelgoed met zijn hoofd te ontwijken. De knuffels waren niet zo erg, maar de rammelaars konden vervelende verwondingen opleveren en wat gooien betreft deed de kleine niet onder voor haar vader: lijnrecht en hard.
Zes uur na het vertrek bij het ziekenhuis reden ze hun woonstraat in. “We zijn thuis”, zei Jasmijn met een grote zucht van opluchting. Zelden hadden die drie woorden fijner geklonken dan die middag. En net toen Teun zich iets wilde oprichten raakte de rammelaar van zijn dochter hem vol op zijn oog.
“Beter dan dit kan niet”, kermde Teun terwijl zijn dochter zat te gieren van de pret.

woensdag 20 november 2013

Afzien in de fuik



Het was een heerlijke avond om te fietsen en dus was Els op haar stalen ros gestapt om naar de verjaardag van haar vriendin te gaan. Barbara ziet vandaag Sarah. Een halve eeuw ligt achter haar. Over een maand zou Els zelf ook vijftig worden. Ze zag er tegenop. Twintig jaar geleden had ze een beeld van hoe haar leven er op haar vijftigste uit zou moeten zien, maar ze was niet eens in de buurt gekomen van het door haar gewenste leventje. Maar ze bleef optimistisch en bovendien had ze het beter getroffen dan menig ander.

Ze reed de Lijsterbesstraat in en stopte voor huisnummer 46, stapte af en plaatste haar fiets in de voortuin. Barbara had haar zien aankomen en deed de deur open voordat Els bij de deur was.
“Gefeliciteerd meid, nog vele gezonde jaren”. De vriendinnen omhelsden elkaar.
“Aan mij zal het niet liggen, Els.”
Els liep door het knusse halletje naar de deur van de woonkamer, duwde deze open en stapte naar binnen. Ze zag twee jonge mensen op de bank zitten en herkende in het alternatief geklede vrouwelijke exemplaar de dochter van Barbara. Ze liep naar de dochter toe en schudde haar de hand. Ook de man naast haar kreeg een handdruk. “Els”, zei Els. “Marco”, zei de man. “Ik ben de vriend van Lotte”. Marco droeg een Rayban zonnebril op zijn hoofd en een gouden ketting om zijn hals. De ketting was net iets te grof om stijlvol te zijn.

Via de achterdeur kwam de man van Barbara binnen. “Kom ik daar even goed weg! Alcoholcontrole hier vlakbij, aan de Oosterlaan. Gelukkig had ik maar één pilsje gedronken. Ik moest blazen maar zat ruim onder de norm”.
“Een alcoholcontrole? Die heb ik nog nooit gehad”, zei Els. “Ik zou ook wel eens op zo’n pijpje willen blazen”, lachte ze. “Nou, dan rij je toch die kant op! Misschien controleren ze jou dan ook. Je hebt niets te vrezen want je hebt nog niets gedronken, toch?”.
“Maar ik ben met de fiets”.
“Marco is toch met de auto, Lotte?, vroeg Barbara.
“Ja klopt. Neem de auto van Marco maar”, zei Lotte. “Die staat een paar huizen verderop”.
“Huh?”, mompelde Marco. “Wat doe je nou? Dat lijkt me niet verstandig Lotte”.
“Ach joh, laat haar. Met een kwartiertje is ze weer terug”. Ze greep de autosleutels van de salontafel en gooide ze naar Els. “Het is die zwarte BMW, een 635csi”, zei ze trots. “Verdomme Lotte!”, siste Marco fluisterend maar ze reageerde niet. Els ving de sleutels, draaide zich om en zei “Te gek! Politie, here I come!” Lachend van de voorpret liep ze naar buiten.

Ze ontgrendelde de BMW, stapte in en zocht even naar het sleutelgat voor de contactsleutel. Met een donkere brom sloeg de motor aan en behoedzaam reed Els uit het parkeervak in de richting van de Oosterlaan. “Vreemd geurtje in deze auto”, mompelde Els.

Anderhalve minuut later kreeg ze op de Oosterlaan een agent in het vizier. Hij stond op de rechter rijbaan en dirigeerde met een rode lichtgevende stok het aankomend verkeer een aanliggende parkeerplaats op. De linker rijbaan was afgezet met pylonen. Niemand kon ontkomen aan deze fuik en Els voelde de opwinding in haar lichaam naar boven borrelen. Geweldig, straks had ze een sterk verhaal om te vertellen. Els, die rare meid, altijd in voor een geintje, zouden de mensen zeggen.
Ze werd tot stoppen gedwongen naast een fors gebouwde agent met een fluorescerend hesje.

Ze deed haar raampje naar beneden. “Dag agent, wat kan ik voor u doen?” vroeg ze met pretoogjes.
“Controle mevrouw. Ik zie dat u uw gordel niet om heeft. Daarvoor krijgt u een proces verbaal”.
Els schrok. Door de opwinding was ze de gordel vergeten om te doen. Waarom gaf deze auto geen waarschuwingssignaal, zoals haar eigen auto? “Sorry agent, het was niet bewust”.
“Mag ik uw rijbewijs en kentekenbewijs even zien”, vroeg de agent op zakelijke toon.
Els bedacht zich tot haar grote schrik dat ze haar tas bij Barbara thuis had laten staan. En autopapieren had ze ook niet meegenomen. “Die heb ik niet bij me”.
“Het niet kunnen tonen van een ID. Ook dát wordt een proces verbaal, mevrouw. Ik ga even wat gegevens natrekken. Mag ik uw naam en geboortedatum?". Els noemde bedremmeld de gevraagde gegevens. “Bent u de eigenaar van deze auto?” “Nee”, antwoordde Els naar waarheid. De agent communiceerde even via zijn portofoon. Els hoorde dat een stem aan de andere kant van de lijn informatie doorgaf.

“Het kenteken van uw auto komt niet overeen met het type auto. Het kenteken is van een groene BMW 528, u rijdt in een zwarte 635 csi. Heeft u daar een verklaring voor?”
“Euh, nee. Het is niet mijn auto”.
“Maar u weet wel wie de eigenaar is?”
“Ja, ene Marco. Da’s de vriend van de dochter van mijn vriendin”.
“De vriend van de dochter van uw vriendin”, herhaalde de agent langzaam. “En u rijdt in zijn auto, zomaar. Heeft die Marco ook nog een achternaam?”
“Weet ik niet, ik denk het wel, ik ken hem niet, weet zijn achternaam niet”.
Ik verzoek u om uit te stappen en de kofferbak te openen.”
Els stapte bevend uit. De zweetdruppels liepen langs haar slapen.
“Heeft u wiet gerookt”, vroeg de agent streng. “Wiet? Nee! Natuurlijk niet, geen wiet”.
De agent riep een collega. “Kees, ik ruik wiet. Controleer jij even het interieur van deze auto?”. De collega kroop de auto in en voelde onder de stoelen.

Ondertussen opende Els de kofferbak met de sleutel. De agent trok de kofferdeksel omhoog. Een sterke geur kwam vrij. De bak lag vol met zakken wiet en pillen. Tussen de zakken lag een AK 47, een geweer van Russische makelij. Els reikte van opperste verbazing en uit puur ongeloof met haar hand naar het vuurwapen, alsof ze het wilde aanraken om te geloven wat ze zag. De agent trok haar ruw naar achteren en pakte zijn dienstwapen. ‘Vuurwapen!’ riep de agent naar zijn collega. ‘Blijf staan!’ beet hij Els toe. Zijn collega die binnen in de auto aan het zoeken was vloog de auto uit en dook achter een openstaand portier. In een reflex deed Els een stap achteruit, draaide zich om en begon te rennen. “Waarom ren ik?”, vroeg ze zich af. Het was alsof ze buiten haar lichaam was getreden, alsof ze zichzelf van boven gadesloeg.

Achter haar hoorde ze agenten schreeuwen maar ze bleef rennen, in blinde paniek. Er klonk een schot, er werd geroepen maar ze verstond het niet. Omstanders doken weg, zochten een veilig heenkomen. Een tweede schot klonk en een fractie van een seconde later zakte Els door haar rechterbeen en viel languit op het asfalt. Haar kin raakte het ruwe wegdek. Luttele seconden later was ze omringd door vijf agenten met getrokken wapens. "Blijf liggen", schreeuwde één van hun. Een van de agenten knielde en zette zijn knie op haar rug, trok haar armen strak achter haar rug en deed boeien om haar polsen. Els kreunde van de pijn. “Tuig”, siste de agent. Hij haalde even adem en zei vervolgens: “U wordt gearresteerd op verdenking van wapenbezit, handel in drugs en autodiefstal. U heeft het recht om te zwijgen, alles wat u zegt kan tegen u gebruikt worden. U heeft recht op een advocaat”.

Els voelde bloed langs haar been sijpelen. Ook liep er bloed langs haar hoofd. Haar blouse was gescheurd door de val, haar BH zat scheef en haar rechter borst hing onbeschermd buiten haar gescheurde blouse. Ze werd rechtop getrokken en op haar billen geplaatst. Een van de agenten deed een oproep voor een ambulance.
“Wilt u nog een verklaring afleggen?”, snauwde de grof gebouwde agent, hijgend van de inspanning en de adrenaline. Het gebeurde niet alle dagen dat hij zulk uitschot in de kladden greep. Een vluchtgevaarlijke gewapende drugsdealer! Wat kon een mens zich toch verkijken op zo’n vrouw van middelbare leeftijd.
“Ik wilde alleen maar in een pijpje blazen”, fluisterde Els en barstte in snikken uit.

maandag 11 november 2013

Ongebaande paden in Burkina Faso



Karen stond even te twijfelen. De gordijnen waren nog gesloten maar toch besloot ze om op de deur van haar vriendin te kloppen. Het bleef stil in de kamer. Ze drukte de deurklink naar beneden en duwde tegen de deur die piepend open ging. Nog steeds kreeg ze geen gehoor. Vreemd, ze had toch rond deze tijd met haar afgesproken. Het was donker in de kamer, haar ogen moesten een moment wennen aan de duisternis die als een zware deken in deze kamer hing.

“Ze is niet thuisgekomen”, zei een stem achter haar. Ze schrok en draaide zich met een ruk om. Achter haar stond Harry, een atletisch gebouwde man met een jongensachtige lach. Zijn gezicht was licht asymmetrisch, maar niet onknap. Als zij zijn gezicht zou moeten omschrijven dan zou ze het een karakteristiek uiterlijk noemen.
“Wanneer heb je Eline voor het laatst gezien dan?”, vroeg ze.
“Gisteravond tegen tien uur. Ze ging mee met één van de lokale mannen. Ze had twee dagen geleden al tegen me gezegd dat als er één hapt, ze er aan toe zou geven”.
“Hier weten ze vrouwen met mijn figuur wél te waarderen”, had Eline gezegd en dat bleek niet gelogen te zijn, want ze had bovengemiddeld veel belangstelling van de mannen alhier. Billen staan hier in een hoog aanzien. En dan geen kleine billen, nee, grote volle billen. En die had ze! Harry moest er zelf niets van hebben, hij was een borstenman.

“We kunnen niet op haar gaan wachten. Voor hetzelfde geld komt ze vandaag helemaal niet thuis en de auto staat al op ons te wachten. Bovendien wil ik nu gewoon gaan voordat het echt warm wordt”, zei Karen geprikkeld. Ondanks haar mooie figuur en sprankelende uiterlijk hadden de mannen tijdens deze reis nauwelijks belangstelling voor haar getoond en aan Harry had ze ook niets, die gedroeg zich zo gruwelijk introvert dat ze het gevoel had dat hij binnenkort binnenstebuiten zou keren.
Harry draaide zich om en ging zijn tas halen. Gistermiddag hadden ze samen een auto met chauffeur gereserveerd voor een ritje naar de wildernis met als reisdoel de Sindou pieken op circa 50 km ten westen van Banfora, waar ze de nacht hadden doorgebracht. Volgens hun reisboek is de Sindou een wonderlijke geologische formatie bestaande uit een labyrint van geërodeerde vulkanen en mocht je dit natuurwonder niet missen als je in Burkina Faso was.

De mooie Karen stond al bij de auto te wachten toen Harry er aan kwam lopen met zijn dagrugzak. Karen zag dat Harry's ogen fonkelden en even dacht ze dat hij naar háár lachte maar ze werd al snel uit haar droom gehaald toen Harry langs haar heen bleek te kijken en enthousiast uitriep “Wauw, een Landcruiser! Een FJ60! Wat een gave bak man!” Harry's dag kon blijkbaar nu al niet meer stuk. Als een kleine jongen stond hij de grote witte Toyota te bewonderen. Ze zuchtte om zijn kinderlijke reactie.
Moumouni, de chauffeur en tevens hun gids voor vandaag, leunde tegen de voorzijde van de auto en liet zich de bewonderende woorden van Harry welgevallen. Hij lachte met zijn hele gezicht en knikte Harry vriendelijk toe.
“We wachten nog vijf minuten en als Eline er dan nog niet is, dan bekijkt ze het maar”, beet Karen Harry toe. Tegelijkertijd hoopte ze dat Eline zou komen opdagen want ze wilde alles weten over afgelopen nacht.

“Joehoe!”
Daar zul je haar hebben, dacht Harry. De lokroep van een geile bloemiste uit Utrecht. Hij mocht haar wel, ze was openhartig, eerlijk en spontaan en dat maakte haar tot prettig gezelschap. Heel anders dan Karen, die bij alles wat ze zei een zucht slaakte, alsof niets haar beviel. Dan kon ze wel een mooi hoofd en een goed figuur hebben, maar haar houding irriteerde hem. Beide dames had hij een week geleden leren kennen, in een hostel in Bobo-Dioulasso. Hij reisde in zijn eentje, de meiden reisden samen en tijdens de avondmaaltijd waren ze aan de praat geraakt en kwam spontaan het idee bovendrijven om de komende twee weken samen verder te reizen. Dat idee sprak hem wel aan, op reis met twee meiden, waarvan de slanke best als pin up op een poster aan zijn slaapkamermuur mocht hangen. Na een week wist hij dat uiterlijk nietszeggend is. Wat een chagrijn!

“S”asseoir à côté de moi”, zei de chauffeur tegen Eline. Hij opende het voorportier, veegde wat stof van de stoelbekleding en gebaarde dat ze kon komen zitten. Karen draaide met haar ogen. Zelfs de chauffeur had een oogje op Eline. Ze snapte er niets van. Wat moest zij dan doen om aandacht te krijgen? Naakt op haar hoofd gaan staan? Ze opende het achterportier en ging naast Harry zitten, die er helemaal klaar voor was. “Conduire monsieur!”
De chauffeur plofte achter het stuur, startte de zescilinder en reed rustig weg. Hij was duidelijk trots op zijn 25 jaar oude auto. Ze reden een stuk door Banfora langs druk bezochte marktjes, waar kleurrijk geklede vrouwen achter kraampjes met stapeltjes fruit zaten. Hun klanten, veelal ook vrouwen, liepen met schalen op hun hoofd, die waren volgestopt met op de markt aangeschafte spullen. Na een kwartier rijden over stoffige straten kwamen ze op een doorgaande, eveneens stoffige weg. Met een gangetje van 60 reed de grote terreinwagen langs groepjes palmbomen en solitaire baobabs. Ze haalden enkele fietsers en een man op een volgeladen ezelkar in. Percelen met ruw struweel werden afgewisseld door nederzettingen bestaande uit rode lemen huisjes bedekt met rieten daken. Kleine kinderen stonden te zwaaien. Harry zwaaide terug. “Ongelofelijk dat daar mensen wonen”, merkte Harry op. Hij was duidelijk onder de indruk“.
“Die mensen weten niet beter, voor hun is het normaal”, merkte Karen nuchter op terwijl ze strak naar Eline keek die met de chauffeur zat te sjansen.

Na anderhalf uur rijden, met enkele stops om foto's te maken, zagen ze in de verte een bizar schouwspel van puntige rotsen opdoemen. De zandstenen pieken werden in de loop van miljoenen jaren gevormd door erosie en vormden een fascinerend mystiek landschap. Moumouni vertelde dat dit door rotsen omzoomde plateau vroeger gebruikt werd door de inwoners van Sindou om zichzelf te beschermen tegen vijandelijke invallen. Volgens Moumouni was het ook een heilige plaats waar de initiatie van jonge jongens plaats vond.
“Misschien kunnen we jou hier ook gaan inwijden Harry”, lachte Eline en ze gaf hem een schalkse glimlach. Toe maar, maak me gek, dacht Harry. Hij stapte uit,klom tussen twee rotsen door omhoog en gebaarde de meiden om hem te volgen. Binnen de kring van rotspunten hing een diepe stilte die hun zintuigen op scherp zette. Harry durfde nauwelijks te ademen, bang om de rust te verstoren. Elk geluid, van het schrapen van de keel tot het klapwieken van de vleugels van een wevervogel, galmde over het plateau. Gedrieën zaten ze minstens een half uur in diepe rust voor zich uit te kijken.

“Nous devons aller!”. Moumouni was omhoog geklommen en verstoorde de serene stilte. Hij gebaarde dat ze naar beneden moesten komen. Hij had nog andere bezienswaardigheden in petto. Toen ze opstonden viel het Karen op dat achter hun de lucht was betrokken. Donkere wolken hadden zich samengepakt en dreven in hun richting. “Er komt een stortbui aan”, wees ze. “Laten we snel naar de auto gaan”.
In de haast gleed Eline tijdens het afdalen uit en landde hard op haar billen. “Hé, wees voorzichtig met jouw pronkstukken”, sneerde Karen. Ze liep de gevallen Eline voorbij en rende het laatste stuk naar de Landcruiser. Harry stopte wel even bij Eline en hielp haar overeind. “Kom, opschieten, de pleuris gaat zo uitbreken”.
Moumouni startte de auto, wachtte tot Eline en Harry binnen waren en reed weg in oostelijke richting. Na een paar minuten begon het flink te regenen en veranderde de stoffige weg in een plakkaat van modder. Na een paar honderd meter sloeg Moumouni linksaf, een ogenschijnlijk ongebaand smal pad in dat de begrenzing vormde van aan de linkerzijde een maïsveld en aan de rechterzijde een veld met hoog taai gras. Het was een korte doorsteek naar een grotere weg richting een stuwmeer. De Toyota glibberde over het modderige pad en Moumouni moest moeite doen om de zware 6 cilinder in het gareel te houden. Eline, Harry en Karen werden door elkaar geschud toen de wielen in de ruwe berm kwamen. Harry genoot, Karen baalde en Eline's gezicht was vertrokken van pijn door de val op haar achterwerk. “A gauche, a gauche!”, riep Harry plotseling toen hij Moumouni met het stuur zag vechten en de Toyota op een diepe plas afgleed. De rechter wielen bleven ondanks flink tegensturen in de berm hangen waarna de neus van de Toyota de modderplas in dook en er middenin vast bleef zitten. “Merde!”, schreeuwde Moumouni en de anders zo rustige chauffeur gaf een klap op het stuur. Alsof het een teken was voor de Goden brak de hemel nog verder open en kwam de regen met bakken naar beneden.
“En wat nu?”, vroeg Karen geschrokken. “Ach joh, maak je niet druk. Deze auto heeft fourwheeldrive, dus we zijn hier zo weer uit”, antwoordde Harry.
“Non, no fourwheeldrive”, reageerde Moumouni. “Fourwheeldrive est défectueux”.
“Wát zegt ie?”, vroeg Eline. “Kennelijk rijden we de hele tijd al met tweewielaandrijving of zo. Of misschien is het sperdifferentieel kapot". “Maar waarom gaat ie dan over dit pad in plaats van over de weg?” “Weet ik veel, misschien leek het hem leuk. Ik vond het in ieder geval leuk, tot nu”, zei Harry geërgerd. Moumouni had zichzelf hervonden en leek weer rustig te zijn. “Pas de problem. Vous devez m'aider. Sortez et poussez, s'il vous plaît”. Hij ontblootte lachend zijn tanden toen hij het zei. “Okay dames, uitstappen, we moeten duwen”, zei Harry gedreven. “Maar het regent!”, mopperde Karen. “Ja, nou en? We kunnen hier niet blijven staan. Hoe langer we wachten, hoe drassiger het wordt”.
De drie gingen achter de Toyota staan en begonnen te duwen. Moumouni gaf gas maar het linker achterwiel bleef stilstaan terwijl het rechterachterwiel hard begon te spinnen. Het wiel lanceerde een golf van modder in het gezicht van Karen die van schrik een stap opzij deed, weggleed met haar rechtervoet en op haar achterwerk in de modder belandde. “Hij heeft dus nog wel vierwielaandrijving maar de sper werkt niet”, merkte Harry droog op. “Wat kan mij dat verrotten”, schreeuwde Karen. “Moet je zien hoe ik er uit zie!”. “Als een verzopen kat”, grapte Harry maar zijn grap werd niet gewaardeerd.
Moumouni was uitgestapt, zag Karen liggen en hielp haar overeind. “Merci, Moumouni. Dit had jij ook kunnen doen Harry”. Harry haalde zijn schouders op. “Je vais de l'aide”, zei Moumouni en liep het maïsveld in. Binnen een paar seconden was hij uit het zicht. “Waar gaat ie naar toe, wat gaat ie doen?”, riep Eline naar Harry. “Hulp halen volgens mij”. “Hulp? Er is hier geen kip! Hij laat ons hier gewoon achter met dit witte, nutteloze koekblik. En wat moeten wij dan doen?" De stem van Eline klonk paniekerig. “Niets. Ik ga in de auto zitten, ik ben doorweekt. Bekijk het allemaal maar”. Karen opende het portier en stapte boos de Toyota in. Harry en Eline volgden. Hun haren dropen van het regenwater en hun kleding zat onder de modder. Een kwartier lang zeiden ze niets.
“Hoe was het vannacht”, vroeg Karen aan Eline toen de gemoederen wat bedaard waren. “Daar ga ik geen details over geven”, zei Eline. “Maar het was leuk”. “Hoezo geen details? Kom op, ik ben je vriendin”. “Als een man mij respectvol behandelt, mij het gevoel geeft speciaal te zijn en mij supergelukkig maakt, dan ga ik daar uit respect voor hem niets over rondbazuinen”. “Mijn God, Eline. You’re full of crap”, snauwde Karen. “Je hebt gewoon een potje seks gehad en nu ga je er een beetje interessant over zitten doen”. “Voor mij was het anders wel onvergetelijk. Hoe vaak denk je dat iemand als ik met zo’n mooie man het bed mag delen? Nou? Nooit, Karen! Nooit eerder!” Eline was furieus.

“Kom op dames, niet bekvechten”. “Ach, hou je kop, Harry. Jij kijkt alleen maar naar het landschap en naar de palmbomen. Je vindt hier alles geweldig en prachtig maar wat er voor je neus gebeurt merk je niet op”. “Waar héb jij het over, Karen”, vroeg Harry verbouwereerd. “Ze bedoelt dat je niet eens hebt opgemerkt dat ze verkikkerd op je is”, lachte Eline. Karen duwde woest het portier open en stapte weer de regen in. “Is dat zo? Ik had het echt niet door, ze deed de hele tijd zo bot”. “Mannen zijn sukkels”, merkte Eline op.
Karen bonkte een paar seconden later op het portier. “Er komt een groep mannen aan, met Moumouni”. Vanuit het maïsveld kwamen negen donkere mannen met ontblote lijven aanlopen. Ze glommen van de regen. Ze droegen twee boomstammen en enkele blokken hout.

Harry en Eline stapten uit en begroetten de groep. Moumouni gaf enkele aanwijzingen en de mannen gingen aan de slag. Eén stam werd op twee blokken parallel naast de auto gelegd, de andere stam werd haaks onder de auto gestoken en over de liggende boomstam gelegd waardoor een hefboom ontstond. Acht mannen begonnen op de hefboom te leunen. Eén man riep telkens iets en de anderen herhaalden het in een ritmisch gezang. Harry wrong zich er tussen en duwde mee op de stam. De Landcruiser kwam aan de achterzijde omhoog waarna een van de mannen een blok onder het achterwiel schoof. Hetzelfde deden ze aan de voorzijde. Daarna werden de boomstammen opgepakt en voor respectievelijk het rechterachterwiel en rechtervoorwiel gelegd. En dat alles met schijnbaar gemak. Het leek een klusje van niets.

Moumouni nam plaats achter het stuur, startte de Toyota en trok voorzichtig op, balancerend over de boomstammen. De wielen kregen grip en de Toyota bereikte een steviger ondergrond. De meiden juichten, Harry stond met een gebalde vuist in de lucht te stompen en de groep mannen deelde in de vreugde door uitbundig te swingen en te flirten met de dames. Een klein spontaan feestje met een groep onbekende dorpelingen die onbaatzuchtig was komen helpen. Het regende nog steeds, maar het leek niemand nog te deren. Er werden handen geschud en bedankjes uitgesproken. Karen was er beduusd van. Een groep vrijwel blote mannen was vanuit het niets gekomen, krikte met boomstammen binnen enkele minuten de Landcruiser uit de modder om vervolgens te gaan dansen op de melodie van hun eigen gezang terwijl de regen in stromen uit de lucht viel. Het was een surrealistische ervaring. Het sombere gevoel dat ze al enkele dagen met zich meedroeg leek acuut te zijn verdwenen.

Ze stapten in de auto. Eline nam weer voorin plaats naast Moumouni. Harry zat naast Karen op de achterbank. Ze moesten nog ongeveer 100 meter overbruggen om op de doorgaande weg te komen. De Toyota gleed af en toe weg, maar kwam ondanks het defecte sperdifferentieel niet meer vast te zitten. Karen liet zich iets onderuit zakken en legde haar hoofd op de schouder van Harry. `Wat is dit een gave bak man!`




----------------------------------------
Dit is mijn inzending voor blogcontest #59.

vrijdag 25 oktober 2013

Vol overmoed


De zon weerkaatste op de metallic blauwe lak van de zwevende auto. Zijn handen knepen in het stuur, de knokkels werden wit. Zijn bijrijder stak zijn armen gestrekt naar voren en slaakte een oorverdovende kreet.

Freddy beweerde dat het de enige Renault 5 Alpine Turbo was in het land. Volgens hem was de auto via Frans Guyana het land ingekomen en zeer waarschijnlijk had het de eerste jaren van zijn bestaan over Zuid Franse wegen gereden voordat het op de boot werd gezet voor de overtocht naar het Zuid Amerikaanse continent. En in deze unieke auto, die de tand des tijds, de barre lokale omstandigheden en de hoge luchtvochtigheid matig had doorstaan, mocht de 22 jarige Teun zijn eerste ritje maken door deze voormalige Nederlandse kolonie. Freddy overhandigde hem de sleutels en wenste hem een fijne dag toe.

Het zou een rondje door een deel van het district Commewijne worden. Teun startte de auto, wachtte tot zijn makker Robert ook was ingestapt en reed weg. Het wegdek zat vol gaten en al slingerend probeerde Teun de gaten in de weg te ontwijken. De Renault reageerde uitermate slecht op de stuurbewegingen en ergens leek een wiel aan te lopen. Maar dergelijke gebreken waren eerder regel dan uitzondering in dit land met schaarse middelen. Een auto, in welke staat dan ook, was een luxe.

Het eerste deel van het traject ging van Meerzorg naar Nieuw Amsterdam, langs de rechter oever van de Surinamerivier waar voormalige koffieplantages gelegen zijn met welklinkende ouderwetse Nederlandse namen als Jagtlust, Dordrecht, Lust en Rust en Belwaarde. Hun geschiedenis gaat terug tot circa 1750, toen de gronden waar deze plantages op gevestigd zijn, in concessie werden gegeven. Het is deze geschiedenis die hem naar dit land had gelokt en waar hij zijn onderzoek zou gaan verrichten. Maar voordat hij op detailniveau zijn onderzoek zou gaan uitvoeren wilde hij eerst op macroniveau een beeld krijgen van zijn onderzoeksgebied.

De Renault 5 Alpine bracht hem op die dag in februari 1991 naar oorden waar de geschiedenis nog voelbaar was, waar de geesten van voormalige slaven en hun meesters nog rondwaarden. Je hoefde maar uit te stappen, een tiental meters vanaf de weg landinwaarts te lopen en je was 150 jaar terug in de tijd, toen de werknemers net waren verlost van het juk van de slavernij maar nog net zo hard moesten werken als voorheen. Tegenwoordig werkte hier niemand meer, de plantage was teruggevorderd door de natuur en had zijn gedaante van moeras weer aangenomen. De afwateringssloten werkten niet meer goed, waren dichtgeslibd en de sluizen die de plantages bij hoog water moesten beschermen tegen het brakke water uit de Surinamerivier waren vervallen. Alle inspanningen van voorgaande generaties waren in een tiental jaren volledig teniet gedaan. Het bloed, zweet en tranen was weggespoeld door tropische regens.
Hij kon zich nauwelijks voorstellen dat mensen hier hun leven lang in deze vochtige hitte hebben staan beulen om welvaart te scheppen waar ze zelf nooit van geprofiteerd hebben.

Behoedzaam liep hij weer terug naar de auto, omdat het hier zompig was en er slangen in overvloed waren. Robert was bij de auto blijven staan en rookte zijn zoveelste sigaret, zogenaamd om muggen bij hem weg te houden maar met zijn vieze outfit trok hij ongetwijfeld weer ander ongedierte aan. Het viel niet mee om kleding hier langer dan een halve dag schoon en fris te houden.

Ze reden verder en na een paar minuten viel de wijzer van de kilometerteller plotseling terug naar nul. Kabeltje gebroken, maar de auto reed er niets minder om dus Teun gaf gas en stuurde de auto behendig door de bochten en tussen de kuilen en gaten door. Links een prachtig zicht op de brede rivier, rechts de groene vegetatie van de vervallen plantages. Toen, voor hem, lag er zowaar een recht stuk weg, strak geasfalteerd. Hij voelde zijn rechter voet jeuken, keek naar Robert die met glinsterende ogen terugkeek en gaf een dot gas. De Alpine versnelde goed, Robert stak zijn hoofd buiten het raam en schreeuwde van enthousiasme. De warme vochtige lucht waaide om zijn oren. De weg boog iets naar links en liep onder een flauwe helling omhoog. Het leek er op dat ze een afwateringskanaal zouden kruisen. Teun gaf nog wat gas bij, zodat de Renault zijn achterkant nog verder naar beneden drukte. Geen idee hoe hard ze nu gingen, maar de motor joelde het uit. Het was een echte Turbo! Ze waren bijna boven het afwateringskanaal toen plots het zicht op de weg verdween. Hij kende dit verschijnsel nog van een vakantie in Schotland, waar het een blind summit werd genoemd. De helling achter de top liep stijl naar beneden waardoor de weg leek op te houden. Hij nam verschrikt zijn voet van het gas, wilde bijremmen maar de Renault leek te worden gelanceerd als een skiër van een schans. Ze zweefden! Vier wielen los van het asfalt met een snelheid die waarschijnlijk ruim boven de tachtig lag.

Robert greep met zijn beide handen naar het dashboard en schreeuwde van angst. Teun zette zich met zijn handen af tegen het stuur. Hij wist dat de auto binnen een seconde weer zou landen, ongenadig hard. Hij dacht aan Freddy die met gepaste trots de sleutels aan hem had overhandigd en herinnerde zich het verhaal over de lange geschiedenis van deze unieke auto. De enige Renault 5 Alpine Turbo in Suriname vloog op die dag. Een vlucht van hooguit een seconde, met daarop volgend een landing die de Renault niet zou overleven. Het bleek een sprong richting een onverbiddelijk einde.

Sorry Freddy.

vrijdag 4 oktober 2013

Water! (inzending blogcontest, 2e plaats)

Hij lag op zijn rug op de lemen grond en keek naar de sterrenhemel. Hij deed zijn ogen dicht en werd bevangen door een innerlijke rust die hij nooit eerder had gevoeld. Mocht hij hier sterven, dan zou hij er vrede mee hebben. Het was mooi geweest.

’s Ochtends zat hij nog vol met ambitie. Hij at al twee weken lokaal voedsel. Zijn ingewanden waren behoorlijk op de proef gesteld maar tot op heden bracht hij het er goed vanaf. Hij voelde zich stabiel, fit en sterk. En dat zijn belangrijke voorwaarden als je een intensief reisschema hebt. Hij had Ghana en Burkina Faso achter zich liggen en bevond zich nu in Mali. Een Peugeot 504 taxi had hem naar Mopti gebracht, een handelsstad gelegen aan de Bani, een zijrivier van de Niger.
Hij was er in geslaagd om zich, ondanks zijn blanke huid, onopvallend te verplaatsen en dat had hem zonder al te veel problemen gebracht tot waar hij nu was. Maar zijn missie was nog niet volbracht. Hij zou nog één dag moeten reizen om zijn bestemming te bereiken. Het bootje was geregeld evenals de auto die hem verder over land zou brengen.

Voor het eerst in twee weken had hij zich de luxe veroorloofd van een kamer met airconditioning. Nadat hij in het hotel had ingecheckt liep hij met de sleutel in de hand naar de deur waar zijn kamernummer op stond. De kamer oogde als een kluis. De enige ramen zaten hoog in de muur en waren hooguit 30 cm hoog. Niet gezellig, maar het was er koel zodat hij de komende nacht kon slapen zonder uit zijn bed te drijven.
Morgen zou het een lange dag worden, dus na het avondeten friste hij zich nog even op, trok zijn dunne slaaphoes tot aan zijn schouders omhoog en liet zich op het gammele bed vallen. Hij rilde zelfs een beetje, zo koel voelde het in de kamer.
Vlak voordat hij het lampje op het nachtkastje uit wilde doen doofde het licht vanzelf. Het gezoem van de airco stopte eveneens. De schaduwen op de muur, gevormd door het schijnsel van de straatlantaarns, gingen op in de duisternis. Stroomuitval. Hij wilde zich er niet druk over maken en ging slapen.
Hoelang hij had geslapen wist hij niet, maar erg lang kon het niet geweest zijn. Het was nog aardedonker. En bloedheet. De koele lucht had snel plaats gemaakt voor drukkende warmte. Hij probeerde de slaap weer te pakken, maar dat lukte niet meer. “Had ik nou maar een kamer genomen zonder airco, maar met ramen die je open kon zetten”, mopperde hij.

Enkele uren later stapte hij brak en doorweekt uit zijn bed. Er was nog steeds geen stroom. Ook de hydrofoor was uitgevallen zodat er geen stromend water was. Hij besloot buiten de deur te gaan ontbijten. Een wandeling langs het water zou hem goed. Hij pakte zijn rugzak, checkte uit en liep in westelijke richting naar de Avenue Du Fleuve. Op zijn weg daar naartoe passeerde hij een patisserie, een overblijfsel van de Franse koloniale overheersing. Rijk gevulde gebakjes en taartjes stonden in een vitrine naar hem te lonken. Een vreemde gewaarwording om dergelijk voedsel in deze stoffige, hete omgeving te zien. De deuren van de patisserie waren open en hij besloot naar binnen te gaan om zijn inwendige te verwennen met deze westerse lekkernijen.
Met twee gebakjes liep hij naar de waterkant, kocht bij een kraampje nog vier flessen water, een tasje fruit en een gedroogde vis en zocht naar de bootsman met wie hij gisteren had afgesproken. Hij hapte ondertussen gulzig in de met slagroom gevulde soes. Binnen korte tijd had hij beide gebakjes verorberd en likte hij zijn vingers schoon. Op het moment dat hij zijn pink uit zijn mond trok kwam er een kramp opzetten in zijn buikstreek. Hij voelde met zijn hand onder zijn buiktasje en zuchtte even diep. De slagroom valt niet goed, vreesde hij, maar veel tijd om over de mogelijke gevolgen na te denken had hij niet. Hij zag van verre zijn bootsman wuiven en liep naar hem toe. Hij begroette hem in het Frans. Tien minuten later voeren ze weg, staken de Bani over en voeren de Niger op.

Weer speelde zijn buik op. Een hevige kramp deed hem kreunen. Plotseling voelde hij iets pruttelen en voordat hij het zelf goed en wel besefte hing hij met twee ontblote billen over de rand van de boot. Het spoot hem dun tussen de billen door en een bruin spoor vormde zich achter de boot. De bootsman keek hem aan met een blik die het midden hield tussen walging en leedvermaak. Hij maakte een verontschuldigend gebaar.
De boottocht zou nog enkele uren duren en hij wist inmiddels dat het geen pleziervaartje zou worden.
Hij had nu al minstens vier keer buiten de boot gehangen en voelde zich leeg en slap. Gelukkig had hij een voorraadje water meegenomen en hij dronk veel om de verliezen aan te vullen. Voor de rit met de auto wilde hij minimaal 1 fles over houden.

Tegen twee uur in de middag kwam de boot aan op de plek waar de reis voortgezet zou worden met de auto. De auto moest vanuit Djenne komen en zou er tussen half twee en twee zijn, maar er was geen spoor van een vierwieler. Maar in deze contreien speelt de klok geen prominente rol bij het nakomen van afspraken dus restte hem weinig anders dan geduldig wachten aan de oever van de rivier. Hij stapte uit de boot. De bootsman groette hem en voer weg. Hij stond er nu alleen voor in deze verlaten omgeving. De dichtstbijzijnde schaduwplek onder een armetierige boom bevond zich ongeveer 100 m verderop, maar veel meer dan een vierkante meter was het niet. Hij trok een doek over zijn hoofd, bleef zitten waar hij zat en opende zijn laatste literfles water. Hij had tijdens de bootreis veel meer gedronken dan hij vooraf had gepland, maar de buikloop noodzaakte hem om vocht te blijven aanvullen. De temperatuur lag inmiddels ver boven de dertig graden.

Pas tegen zes uur zag hij een stofwolk zijn richting uitkomen. De auto. De verwachte blijdschap bleef uit. Hij was moe en voelde zich vreselijk zwak. Zijn lippen waren gekloven, zijn handen en neus waren roodverbrand.
Een Peugeot 404 pick up stopte op 5 m van hem vandaan. Een joviale Malinees stapte uit. “Monsieur Fabian?” Hij knikte, stond moeizaam op en gaf de man een hand. “Ik ben Ousmane. Problemen met de koppeling”, zei de Malinees als korte verklaring voor zijn late verschijning. “Stap in, we moeten snel zijn, over een uur is het donker ”.
Een weg zag hij niet. De man reed van struik naar struik, volgde af en toe een spoor, ontweek stenen en sleuven en praatte de oren van zijn hoofd in een melodieuze mix van Franse woorden en Malinese klanken. Maar Fabian luisterde niet, hij was hondsberoerd en hoopte dat de man wat beter op het pad zou letten dat hier licht afdaalde in een naar links afbuigende bocht. Net op het moment dat hij de man wilde vragen of hij het wat rustiger aan wilde doen trapte Ousmane tijdens het terugschakelen door de koppeling heen, remde in een reflex net iets te hard, trok door ongelijke remkrachtverdeling naar rechts en raakte met het rechtervoorwiel een grote steen. Er volgde een harde klap, het wiel maakte een rare slinger en de Peugeot stuiterde met een snelheid van circa 40 km/uur op een diepe greppel af. Vlak voor de greppel gaf Ousmane nog een draai aan het stuur maar kon niet voorkomen dat de auto zijdelings in de greppel viel en over de kop sloeg. Na een oorverdovend gekraak en gerinkel volgde een beklemmende stilte.
Fabian lag een paar meter van de auto. Hij was er uit geslingerd. Uit zijn hoofd liep een stroompje bloed en zijn been lag in een vreemde bocht onder zijn lichaam. Ousmane lag levenloos met zijn hoofd onder de dakrand van de gekantelde auto. De rest van zijn lichaam lag opgefrommeld in de cabine.

De waterfles lag onder het voorspatbord van de 404, was gebarsten en stroomde leeg in het zand. De duisternis viel snel. En geen hond was getuige geweest van het ongeval.

Gisteravond lag hij nog fit in een gekoelde hotelkamer, nu lag hij bloedend in het stof en kon zich niet verroeren. Hij had gefaald, had zijn belofte aan zijn contacten in Djenne niet na kunnen komen. Waarom was hij niet via de Bani richting Djenne gevaren? Hij moest weer zo nodig de minder gebruikelijke route nemen om controleposten te kunnen ontwijken. Hij gleed met zijn hand over zijn middel en voelde dat het buiktasje er nog was. Het tasje zal de bestemming niet meer bereiken, daar twijfelde hij niet aan. Zijn leven naar de kloten en dat voor honderd gestolen diamantjes. Zijn mond was gortdroog, zijn neus zal vol met stof en hij kon nog maar aan één ding denken: “Water!” Hij zuchtte diep, keek nog even naar de sterren, zag ze langzaam vervagen en sloot vervolgens zijn ogen.

zaterdag 21 september 2013

Vertrouw op jezelf (Inzending blogcontest, 1ste plaats)

Ik hurkte, plaatste mijn handen voor me op de grond, boog mijn hoofd naar beneden, liftte mijn voeten langzaam de lucht in, strekte mijn benen, daarna mijn armen en kwam in een gestrekte handstand te staan. Mijn hart vulde zich met een gelukzalig gevoel. Ik kon het afgelopen jaar nu afsluiten.

Het was een zwaar jaar, het jaar voor de millenniumwisseling. Een jaar met fysieke tegenslag in combinatie met een verhuizing. Voor de verhuizing had ik bewust gekozen, je weet waar je aan begint en je kan je er geestelijk, financieel en logistiek op voorbereiden. Maar fysiek zat het tegen. Het fysieke ongemak was mij overkomen. Een ongewenst geschenk van een Ixodes ricinus, ofwel een teek, een geleedpotig wezen behorend tot de klasse van spinachtigen. De Ixodes ricinus is berucht om de bacterie Borrelia burgdorferi die de ziekte borreliose veroorzaakt, beter bekend als de ziekte van Lyme. Mijn klachten werden in eerste, tweede en derde instantie door de huisarts afgedaan met overbelasting, artritis en reuma. Maar als jonge vent van net 30 wilde ik geen genoegen nemen met deze gemakzuchtige diagnoses. Mondige patiënten waren 15 jaar geleden nog een zeldzaamheid en de kennis van een arts was boven elke twijfel verheven. Maar ik was van mening dat niemand mijn lichaam beter van binnen en van buiten kende dan ikzelf. Een fysiek ongemak kon in ieder geval niet geweten worden aan een losbandige levensstijl. Ik was afgetraind tot in elke vezel, geen roker en geen drinker.

Een paar weken na een stuntelige poging van een EHBO’er om een teek uit mijn oksel te verwijderen begon ik pijn in mijn gewrichten te krijgen. Bewegen werd al snel een bezoeking. Een korte wandeling zorgde voor gloeiende enkels. Een polsbeweging veroorzaakte knakkende geluiden in het polsgewricht. En ik was moe, ongezond moe. Voor mij was het al snel duidelijk. De teek en mijn klachten moesten aan elkaar gerelateerd zijn. Maar het verband werd door de huisarts ontkend. Zijn alwetende ogen keken mij aan toen hij vroeg: “Heb je een rode kring rond de beet gehad?” Nee, antwoordde ik in alle eerlijkheid. “Dan is het geen Lyme”, zo wist de arts. Want hij had ervoor gestudeerd.

Ik zou de komende weken nog twee keer terugkeren in zijn spreekkamer. Na de tweede keer mocht ik met een formulier voor een bloedonderzoek naar het ziekenhuis op de Wageningse berg. Niet voor Lyme, maar voor reuma. Reuma! Stel je voor dat het toch reuma is? Wat doe je als dertigjarige als die diagnose gesteld wordt? Ik werd erg nerveus van het toekomstbeeld dat ik had bij een diagnose als reuma. In mijn verbeelding zag ik rolstoelen, stoelliften en vergroeide vingers en tenen. Maar de resultaten van het bloedonderzoek waren negatief. Dat was een opluchting, maar ik bleef in het ongewisse. Ik moest en zou een onderzoek naar Lyme krijgen al moest ik ervoor op de vuist met de huisarts. Die begon tijdens het derde bezoek een verhaal af te steken over onzekerheden met betrekking dat de onderzoeksresultaten. Als het bloedonderzoek zou uitwijzen dat ik geen Lyme had betekende het nog niet dat ik daadwerkelijk geen Lyme had. Een onderzoek naar Lyme was volgens hem dus weinig zinvol, vooral omdat ik volgens hem geen Lyme kon hebben, want ik had geen rode kring rond de beet gehad. Met tegenzin gaf hij mij na uitdrukkelijk aandringen van mijn kant uiteindelijk toch een doorverwijzing voor een bloedonderzoek naar Lyme. Zo’n onderzoek nam in die tijd enkele weken in beslag, voor mij spannende weken want mijn klachten werden steeds ernstiger. De uitslag was, hoe gek het ook klinkt, een enorme opluchting: ik had de ziekte van Lyme onder de leden. Mijn gelijk was bewezen! De diagnose deed het nodige stof opwaaien. Mijn huisarts bekende zijn ongelijk. Circa 10 tot 15% van de besmette tekenbeten blijven verschoond van een rode kring, zo bleek uit zijn recente vakliteratuur. Daarvan was hij niet eerder op de hoogte geweest, net als vele anderen die mij niet serieus hadden genomen.

Omdat ik de ziekte al bijna vier maanden onder de leden had volgde een zware antibioticakuur om de bacterie te bestrijden. Een kuur van drie weken. De bacterie legde het loodje, maar de klachten bleven lange tijd aanhouden, ook tijdens de verhuizing. Maar optimisme is mijn levensmotto. En dus boekte ik voor later dat jaar een reis naar Peru en Bolivia. Natuurlijk trok het avontuur, de historie en de cultuur van deze landen mij, maar een belangrijke drijfveer was dat de reis als fysiek zwaar werd bestempeld. Ofwel, een mooie test om na te gaan of ik de wereld weer aan kon.

We reisden met kleine busjes, taxi’s en vrachtwagentjes door Peru. Veel wegen waren van slechte kwaliteit, maar daardoor ook relatief veilig. Op de goede wegen werd namelijk vreselijk hard en onverantwoord gereden. De vele kruisen langs de weg gaven aan dat dit rijgedrag een zware tol eiste onder de bevolking. Elke dag stonden de voorpagina’s van lokale kranten vol met bloederige foto’s van beknelde lichamen in verkreukeld blik. De gezichten werden ongecensureerd in beeld gebracht, ik had de dood nog nooit zo onbeschaamd in de ogen gekeken.
En toch stapte ik elke dag vol goede moed in een busje, op weg naar een volgende bestemming. En gaandeweg de reis kwamen de bestemmingen steeds hoger boven zeeniveau te liggen. Duizend meter, vijftienhonderd meter, tweeduizend meter. Ik bedacht mij dat ik mijn fysieke gestel wilde testen door bij elke mijlpaal een handstand vanuit hurkzit te doen, omdat ik dat de maanden daarvoor niet kon. En telkens als we weer een paar honderd meter waren gestegen en een pauze hielden, stapte ik uit de bus en deed de handstand, gadegeslagen door de andere buspassagiers die mij voor gek verklaarden, vooral omdat ze niet wisten wat ik er mee wilde bewijzen. Vanaf drieduizend meter begonnen reisgenoten verschijnselen te vertonen van hoogteziekte. Desoriëntatie, duizeligheid, hoofdpijn, misselijkheid. Maar ik deed mijn handstand. Ook tijdens het lopen van de Incatrail. Vijfendertighonderd meter, vier kilometer. De uitzichten werden ook steeds weidser. Om bij één van de indrukwekkendste uitzichten te komen die Peru te bieden heeft moesten we vanuit Arequipa twee dagen reizen naar de Colca Canyon, één van de diepste kloven ter wereld.

Er werd een 20 persoons bus gecharterd waarmee we de lange tocht over slechte wegen moesten ondernemen. Onze chauffeur, een oudere man, reed als een bezetene. De bus klapte door kuilen en vloog over bulten en stenen. Het was een wonder dat de bus niet bezweek onder dit geweld, maar ik genoot er van. Op de eerste dag van dit tweedaagse avontuur reden we over een pas van 4850 meter en je raad het al, ook hier werd gestopt en een handstand gedaan. Na de stop daalden we af, laverend over de stoffige weg, met losse stenen, kuilen en hobbels. Op enig moment, we reden net door een kleine nederzetting, klonk er een harde klap onder de bus, direct gevolgd door een nog hardere klap waarbij de achterzijde van de bus minstens een halve meter de lucht in schoot. De man op de achterste bank sloeg met zijn hoofd tegen het plafond en viel beduusd terug in zijn stoel. De bus kwam schurend tot stilstand. “We hebben iets geraakt”, klonk het. Ik snapte er niets van. Ik had de hele tijd om mij heen zitten kijken en niets voor ons op de weg gezien dat we geraakt zouden kunnen hebben. Ik schoof een raampje open om naar achteren te kunnen kijken. Op de weg lag, te midden van neerdwarrelend stof, een groot vat waar vloeistof uit stroomde. “We hebben een vat geraakt”, riep ik. De chauffeur en passagiers verlieten de bus en liepen naar het gedeukte vat op de weg. “Verdomd, het is de brandstoftank van onze bus”. En inderdaad, de bevestigingsbeugels van de brandstoftank hadden het begeven waarna de tank onder de bus was weggevallen, pal voor de achterwielen. De reis leek ten einde, maar de chauffeur liet zich niet uit het veld slaan. Met tegenslag moet je afrekenen door creatief en vastberaden te zijn. Een tank werd op het dak van de bus vastgesnoerd, er werd door middel van een tuinslang een verbinding gelegd tussen tank en brandstofleiding en een half uur later reden we weer richting Colca Canyon. De volgende dag deed ik mijn handstand aan de rand van de Canyon met condors die boven mijn hoofd cirkelden.



We reisden door naar La Paz in Bolivia. Daar hoorde ik van de mogelijkheid om via een adembenemende route naar de Chacaltaya, een 5300 m hoge top ten noorden van La Paz, te rijden. Dat wilde ik meemaken en ik reserveerde een plekje in een 15 persoons busje. De rit voerde over een smalle weg met aan de linkerzijde de bergwand en aan de rechterzijde een afgrond. De afstand tussen de banden en de rand van de weg was af en toe niet meer dan tien centimeter. Maar er stonden hier geen kruisen langs de weg dus kennelijk verongelukken er nooit mensen op deze weg, hetgeen mij geruststelde.

De bus bereikte het eindpunt. Nu was het aan mij om nog een paar honderd meter hoger te klimmen naar het hoogste punt. Mijn reisgenoot bleef helaas achter bij de bus, geveld door hoogteziekte, maar op een afstand zag ze mij mijn handstand doen, op 5300 m boven zeeniveau. Ik kon de wereld weer aan, de pijn was verdwenen, het stof was neergedaald, ik had weer een helder zicht op de toekomst.