woensdag 17 december 2014

Zonder verlichting


Een snerpend geluid vulde de slaapkamer. Jaap schrok wakker. Twee keer had hij op snooze gedrukt en even zo vaak was hij weer in slaap gevallen. De derde keer snooze trok hem abrupt uit zijn slaap. Hij had eerder naar bed moeten gaan, dan had hij vlotter op kunnen staan. Nu moest hij wéér haasten, net als alle voorgaande dagen. Hij leerde het ook nooit. Kreunend stapte hij uit bed, trok zijn pyjama uit, stapte in zijn broek, trok een trui over zijn hoofd en sjokte naar de keuken om te ontbijten. Tijd om brood te smeren was er niet. Hij greep een boterham, propte die in zijn mond, greep een pak hagelslag en zette deze aan zijn mond. Een stroompje hagelslag gleed zijn mond in en vermengde zich al kauwend met het brood. Een slok water zorgde ervoor dat hij de brij kon doorslikken.

Even later stond hij buiten bij zijn fiets. Het was snijdend koud. Vannacht had het flink gevroren en de kou verkrampte zijn vingers bij het ontgrendelen van zijn fietsslot. Hij moest nu echt haast maken, anders kwam hij te laat op zijn werk. Jaap ontwikkelde sinds een jaar cursussen voor het bedrijfsleven en de overheid en haalde daar veel voldoening uit, maar ’s ochtends op tijd beginnen was een zware opgave voor hem.

De duisternis was nog niet uit de lucht, de zon zou nog zeker een half uur onder de horizon blijven. Hij drukte de dynamo op zijn voorband, stapte op de fiets en versnelde in de richting van het centrum. Na tien seconden reed hij op volle snelheid. De dynamo loeide en de fietslamp gloeide maximaal. Bij het naderen van het kruispunt zag hij de straatklinkers glinsteren in het oranje schijnsel van de straatlantaarns. De bewondering voor dit schouwspel sloeg snel om in vrees toen het besef doordrong dat de klinkers waren bedekt met een filterdun laagje ijs. Hij probeerde af te remmen maar zijn snelheid lag te hoog, met als gevolg dat hij doorschoot op de ijzige vlakte en zijn voorwiel zijdelings weggleed. Met een harde smak belandde hij op de straat en gleed enkele meters door. De trapper kraste over de klinkers terwijl hij krampachtig het stuur bleef vasthouden. De glijpartij eindigde met een doffe dreun tegen de stoeprand.

Oef.

“Gaat het?”, vroeg een bezorgde voorbijganger. De man keek hem fronsend aan.

“Het gaat”, antwoordde hij met geknepen stem terwijl hij de uitgestoken hand van de voorbijganger dankbaar aanvaardde, waarna hij zich omhoog liet trekken. Zijn knie, heup, pols, elleboog en schouder voelden beurs aan. Zijn broek was ter hoogte van zijn linkerknie gescheurd en uit zijn knie liep een stroompje bloed.

“Daar moet je wel even naar laten kijken, sprak de behulpzame man bezorgd”.

“Zal ik doen”, zei hij. Ondertussen trok hij het fietsstuur recht en nam hij met enige moeite weer plaats op zijn fiets. Hij bedankte de behulpzame burger en vervolgde zijn weg. Tot zijn ergernis merkte Jaap dat de trapper was verbogen, het achterspatbord aanliep en er een slag in het voorwiel zat. Hij baalde, zuchtte en schudde zijn hoofd. Plots zag hij een tiental meters voor hem een bordje oplichten. ‘Stop’ stond er op het bordje. Klaarovers? Hier?

“Stap maar af”, hoorde hij een man in uniform zeggen. Politie!

“Wat is er aan de hand?”

“Je rijdt zonder verlichting.”

“Nee hoor…..”. Zijn stem doofde uit. Hij realiseerde zich nu pas dat zijn koplamp was gesneuveld door de valpartij.

“Je krijgt een proces-verbaal voor het rijden zonder verlichting”.

Jaap kneep zijn ogen even samen en reageerde vervolgens fel op deze ongewenste aankondiging.

“Ik ben net gevallen man! Ik lig in de kreukels! Als je goed had opgelet had je mij zojuist tegen het wegdek kunnen zien smakken, met mijn licht aan! Gevallen omdat de gemeente niet gestrooid had op een kritiek punt! Je zou ook mededogen kunnen tonen in plaats van boetes uitdelen”.

Hij was écht boos. De frustratie over de val kwam er in felle bewoordingen uit. De agent bleef stoïcijns tijdens zijn tirade. “Heb je een legitimatiebewijs bij je?”

“Misschien, weet ik niet, in mijn tas waarschijnlijk”. Hij stapte af, trok zijn fiets de stoep op en plaatse deze tussen de agent en hemzelf.

“Wat gaat dit geintje kosten”, vroeg hij geagiteerd?

“Zeventig euro, vijfendertig per licht, voor en achter”.

“Zeventig euro?! Daar koop ik een andere fiets voor!”

Daar koop ik een andere fiets voor, herhaalde hij mompelend. Hij keek naar de agent die zijn bonnenboekje tevoorschijn trok, keek daarna vlug om zich heen en maakte een razendsnelle afweging. In het schijnsel van de straatlantaarns was hij nauwelijks herkenbaar in zijn donkerblauwe winterjas en rode pet. Hij nam een rebels besluit. Zonder vooraankondiging liet hij zijn fiets los en sprintte hij er vandoor. De fiets viel met luid gekletter op de stoep, voor de voeten van de agent. Hij sprong over een paar struiken en rende een park in. Hij bleef rennen tot aan de andere kant van het park. Zijn knie protesteerde, zijn hele lichaam protesteerde, maar hij was niet van plan zich te laten bekeuren omdat hij averij had opgelopen na een flinke valpartij. Hij had een sterk gevoel van rechtvaardigheid en een bekeuring botste met dat gevoel. Hij nam de pet van zijn hoofd, trok zijn jas uit, keerde deze binnenstebuiten waardoor de rode voering hem een totaal ander aanzien gaf. Hij liep zo snel mogelijk richting huis, aan de kant van de straat waar geen lantaarns staan. Er waren helaas weinig mensen op straat zodat hij niet in een meute kon opgaan. Even verderop stonden bomen, die hem extra beschutting konden geven. Hij keek schuchter om zich heen en versnelde zijn pas. Hij leek de dans te ontspringen. Geen agenten, geen politiewagens, geen sirenes of zwaailichten. Zonder verdere problemen bereikte hij zijn huis, opende de deur en ging snel naar binnen. De duisternis had hem gered.

Zijn hart bonkte op volle snelheid. Hij voelde het in zijn borst en in zijn hoofd. Jaap gaf zichzelf een minuut om weer rustig te worden, greep toen de telefoon en toetste het nummer in van zijn werkgever, met wie hij om acht uur een overleg zou hebben over de voortgang van de opzet van de cursus ‘Integriteit’ waar hij aan werkte.

“Met Jaap. Ik ben ziek. Ik had nog willen komen, maar mijn fiets blijkt ook nog te zijn gestolen…. Inderdaad, balen! Ik heb de puf niet om te gaan lopen, ik heb hoofdpijn en rillingen. Ja, ik duik zo mijn bed weer in. Ik spreek je later……..”.

vrijdag 21 november 2014

Over de grens


Het was een kapitale blunder met verstrekkende gevolgen. Ik kwam op het verkeerde tijdstip, was op de verkeerde plek gaan zitten en had de verkeerde houding aangenomen. Ik verwijt mijzelf dat ik mij slecht op deze taak had voorbereid waardoor ik op het kritieke moment was gaan twijfelen. De militairen hadden mijn vertwijfelde handelingen gadegeslagen, hadden mij ingesloten, opgepakt en meegenomen naar Fort Zeelandia waar ik mijn fotofilmpje moest inleveren.

Waarschijnlijk heb ik maximaal een dag de tijd om de grens over te gaan voordat de militairen er achter zullen komen dat ik het belichte filmpje heb verwisseld voor een ongebruikt exemplaar. En snel daarna zal blijken dat ik als verblijfplaats een vals adres heb opgegeven. Mijn onvoorzichtigheid heeft de dominostenen in beweging gebracht en één voor één zullen ze gaan omvallen. Er bestaat een kans dat, als de munt de verkeerde kant op valt, ik mijn dekmantel zal moeten prijsgeven waarna spoedig duidelijk zal worden dat ik, Teun de Vries, geen student ben. Zover wil ik het niet laten komen.

Twee jaar lang, vanaf begin 1989, kreeg ik wekelijks instructies via een contactpersoon. De klusjes waren kruimelwerk: afluisterpraktijken, fotograferen van vertrouwelijke documenten, verkennen van militair gebied. Ik was er goed in, voelde me als een vis in het water. Maar gisteren verslapte ik en maakte daardoor een beginnersfout. En nu moet ik mij voor mijn veiligheid uit de voeten maken, het land uit via een niet voor de hand liggende route. Het belangrijkste is dat ik rustig blijf, geen argwaan wek. Het heeft geen zin om mij te verschuilen tijdens mijn vlucht. Iedereen kent mij immers, in ieder geval van gezicht, dus hoe natuurlijker ik mij gedraag, hoe minder vragen ik krijg, hoe sneller ik het land kan verlaten. Vooralsnog word ik niet gezocht en kan ik gaan en staan waar ik wil.

De Cortina is afgetankt, de olie bijgevuld, een jerrycan met benzine gevuld, alle banden inclusief reserveband zijn op spanning gebracht, zelfs de linker achterband waarvan het ijzer door het canvas heen prikt, dus ik kan vertrekken. Alleen de meest noodzakelijke spullen zijn ingepakt, een setje kleding, toiletartikelen, papieren en helemaal onderin de tas het fotofilmpje. Mijn Honda XL laat ik achter bij de buren. Ik ga in alle vroegte op weg naar Albina, om daar de grensrivier over te steken. Voor mij is dat bekend gebied, ik heb er diverse opdrachten moeten uitvoeren. Als zogenaamd student gingen er veel deuren voor mij open, vertrouwen winnen ging mij gemakkelijk af. Het is frappant om te zien hoe snel mensen dan hun mond voorbij praten zonder dat ze het zelf in de gaten hebben.

De rode Ford kreunt in zijn veren maar het rijdt. Ik hobbel de zandwegen van Meerzorg af en kom op de Oostwest verbinding. De motor gorgelt als een Amerikaanse achtcilinder. De ervaring leert dat ik elke vijftig kilometer het oliepeil moet controleren want het olieverbruik van de versleten motor is exorbitant.

Ik zit achter het stuur met het raampje open. Mijn linkerarm laat ik op het portier rusten. Ik weet niet hoe hard ik rij want de kilometerteller is defect, maar ik schat dat de snelheid rond de zestig kilometer per uur ligt. Hard genoeg gezien de staat van onderhoud van deze auto. Na een half uur ben ik voorbij Tamanredjo, een Javaanse kampong, opgericht voor voormalige plantagearbeiders die uit Commewijne wilden wegtrekken, naar de stad of terug naar Java. Door de landbouw in het gebied te ontwikkelen hoopte men de mensen in het district te kunnen houden. Na de blamage met de rijstontwikkeling in dit district richt men zich nu met meer succes op de fruitteelt. Er zijn inmiddels proefvelden aangelegd voor bacoven en voor citrus, kers en markoesa.

Er staan veel huizen langs de Oostwest. Kleurrijke huizen op palen met een erf rondom. De lintbebouwing wordt afgewisseld met grote stukken weidegrond of braakliggende percelen. Gelet op de gemoedelijke gekleurde vlaggetjes in de tuinen wonen hier voornamelijk Hindoestanen. Op de erven en langs de weg staan veel autowrakken, wegrottende klassiekers die groen zijn uitgeslagen van de algen en het mos, soms met grote kapoewiri planten in het interieur of onder de motorkap. De natuur grijpt om zich heen en maakt haar eigen wat haar ooit is ontnomen.

Een kleine tien kilometer voorbij Tamanredjo passeer ik de Orleanekreek. De kreek wordt ook wel de Hoer Helenakreek genoemd, hetgeen meer tot de verbeelding spreekt maar ook meer vragen oproept. Ter hoogte van de brug over de kreek staat een oud houten huis in de kenmerkende koloniale bouwstijl, in een verregaande staat van verval. Het hout is kaal, de balkons hangen scheef en de deuren zijn uit de scharnieren geknapt. Het pand bezorgt me koude rillingen.

Ter hoogte van kilometer 34, in de nabijheid van Slootwijk, word ik geconfronteerd met de eerste zichtbare sporen van de acties van het Junglecommando. Vanaf hier zal ik extra waakzaam moeten zijn. Een platte stalen brug is opgeblazen met een flinke lading springstof. Een houten noodbrug is naast de oude brug gelegd. De oude brug is niet afgezet zodat het lijkt of mij de keuze wordt gelaten: de oude, ingezakte brug of de nieuwe, enigszins gammele houten noodbrug. Ik kies voor de noodbrug waarna ik plantage Slootwijk passeer en verder rij richting Stokertijver, waar de brug over de rivier de Commewijne ligt, de grensrivier tussen de districten Commewijne en Marowijne. De brug is een ijzeren vakwerkbrug. Het talud is steil want de brug ligt hoog boven de rivier omdat de schepen die het bauxiet vanuit Moengo naar Paramaribo verschepen onder de brug door moeten kunnen. De versleten Ford heeft moeite met de helling maar komt boven. De omgeving hier is desolaat. In vroeger tijden was dit een tolbrug. De sporen van slagbomen, tolhuisjes en een kantoor zijn nog duidelijk aanwezig. Een verlopen café ligt aan de overkant langs de oever van de rivier. Ook hier is het Junglecommando actief geweest. Alles wat enigszins bruikbaar en transportabel was is meegenomen. Er zijn geen beambten meer, geen militairen en geen burgers. Een spookplaats langs de Oostwest. Ik stap even uit om te drinken en de omgeving nog één keer in mij op te nemen.

Op de Commewijnerivier vaart een bosneger in een korjaal. Waarschijnlijk heeft hij gevist en keert hij terug naar zijn dorp of zijn hut nabij een kostgrondje. De mensen in dit gebied zijn ontheemd geraakt door de burgeroorlog. Veel huizen zijn in vlammen opgegaan, de bewoners verdreven door het oorlogsgeweld. De regeringsmilitairen waren op jacht naar de leden van het Junglecommando. Dorpen die ervan werden verdacht te sympathiseren met Brunswijk werden fanatiek doorzocht en geplunderd. In maart 1991 werd de vrede getekend, net een maand geleden, maar de vrede moet nog formeel bekrachtigd worden door de regering.

In Marowijne is de Oostwest verbinding beduidend smaller geworden. De slecht onderhouden wegberm rukt op naar het midden van de weg waardoor het asfalt een paar meter heeft moeten prijsgeven aan het groen. Slechts sporadisch kom ik huizen tegen langs de kant van de weg, verscholen achter struiken en bomen. De meeste huizen zijn toegankelijk via een modderig pad vanaf de Oostwest, hier en daar bedekt door planken en takken. De mensen hier zijn voor de watervoorziening aangewezen op regenwater. Af en toe loopt er een eenzame Marron langs de weg, schijnbaar op weg naar niets, afkomstig uit het niets. Ik ben blij dat de auto rustig blijft brommen, zonder bandenpech of motorstoringen.

Ondanks de lage snelheid kan ik geen moment mijn ogen van de weg halen. Voor mij duikt een grote rode plek op: bauxiet. Ronnie heeft in het heetst van de burgeroorlog wegversperringen aangebracht door het wegdek op te blazen. Grote gaten waren het gevolg. De meeste gaten zijn met bauxiet dichtgegooid, enkele andere gaten worden handig omzeild door een hobbelig pad links en rechts van de gaten. Zowel de bauxietplekken als de wegomleggingen zijn goede snelheidsremmers. Ik rij er stapvoets overheen, op mijn hoede voor gaten, boobytraps en slippartijen. Je moet hier niet ’s nachts gaan rijden. Vooral de niet dichtgegooide gaten worden slecht aangegeven. Er staat slechts een lege oliedrum op het midden van de weg, zonder reflectiestrepen. Degene die hier met tachtig kilometer per uur aan komt scheuren gaat gegarandeerd de kuil in, die toch zeker vier meter diep is.

Na circa 95 kilometer en 2 uur rijden kom ik in Moengo aan. Een groot bord in de keurig onderhouden berm van de toegangsweg heet mij WELKOM namens Suralco, de bauxietonderneming. Het stadje oogt verre van gastvrij. Rechts van de weg ligt een verwaarloosd vliegveld met twee vliegtuigwrakken. Het bord AIRPORT hangt armetierig aan een klein wit houten gebouwtje, ooit het zenuwcentrum van deze luchthaven. Moengo heeft een moderne, Amerikaanse opzet. De straten zijn breed, de huizen staan vrij van elkaar maar er heerst een moedeloze sfeer. Een groot deel van de bewoners is weggetrokken naar Paramaribo na de gevechten tussen Junglecommando en regeringsleger. Ik zie veel woningen met kogelgaten in de buitenmuren. Er is vrijwel niemand op straat. Ik voel me ongemakkelijk en wil hier snel weer weg.

Ik stop aan de rand van de bebouwde kom bij een verlaten restaurant en gooi, na motorolie te hebben bijgevuld, nog een paar liter benzine uit de jerrycan in de vulopening van de benzinetank. Hoe verder naar het oosten hoe duurder de brandstof is. Er wordt veel brandstof gesmokkeld vanuit Commewijne naar Marowijne om vervolgens verhandeld te worden in Albina. Het merendeel verdwijnt naar Frans-Guyana. Brandstof die door Suriname is ingekocht en betaald met schaarse buitenlandse valuta verdwijnt via illegale kanalen linea recta naar het buurland. Over de grens in Frans Guyana brengt de brandstof waarschijnlijk 10 tot 15 keer zo veel op, omdat een liter in Suriname omgerekend slechts 15 cent kost. De gevolgen zijn zichtbaar. Tankstations in Commewijne gaan sneller dan ooit dicht omdat de tankhouders brandstof reserveren voor de zwarte handel, waarmee ze minimaal tien keer meer verdienen dan met de reguliere verkoop.

Als bestuurder moet ik continu op de hoede zijn voor plotselinge kronkels van een geul in het midden van de weg. Mijn weghelft wordt als gevolg van de geul flink smaller. De wielen van de auto weet ik ternauwernood op de weg te houden. Ten tijde van de burgeroorlog is het wegdek opengetrokken met een landbouwwerktuig. Bijna over de gehele lengte van de weg naar Albina loopt, min of meer over de as, een kronkelende geul die de weg heeft gehalveerd. De kronkels beginnen een beetje op mijn zenuwen te werken. Er zit namelijk zoveel speling in de stuurkolom van de Ford dat het stuur negentig graden gedraaid kan worden zonder van de lijn af te wijken, hetgeen het lastig maakt om tussen de wegberm en de geul in het wegdek te manoeuvreren. Na circa drie kwartier bereik ik Albina, met het zweet op mijn voorhoofd en mijn knokkels wit van de spanning.

De entree in Albina is een entree van droefenis. Huizen zijn verlaten, kapotgeschoten en overwoekerd door snelgroeiende planten. Er zitten grote gaten in het wegdek, planken en golfplaten liggen her en der verspreid. Ik bevind me hier in oorlogsgebied. Het is hier ook na de wapenstilstand nog regelmatig onrustig. Voor mij bedekt een grote plas de gehele breedte van de weg. Links en rechts van de weg, daar waar ooit een mooie strakke berm de scheidslijn vormde tussen asfalt en woonerf, staat kapoewiri. Ik voel niet de behoefte om daar doorheen te rijden dus stuur ik de Ford naar de rand van de plas zodat de linkerwielen nog net droog blijven en rij voorzichtig verder. Plotseling valt de rechterkant van de auto een dertigtal centimeters naar beneden. Het gladde wateroppervlak ontnam mij het zicht op de diepe krater in het wegdek. Van schrik geef ik extra gas en rij de arme Ford door het troebele water. Het water staat korte tijd tot vlak onder de deurklink. Binnen een paar seconden sta ik gelukkig weer op het droge, de auto druipend van de modder en rokend van de damp. Wat staat me nog meer te wachten, hier in dit kapotgeschoten oord?

Ik rij verder in de richting van de rivier waarvan de oever de oostelijke grens van het land vormt. Aan de overkant van de rivier ben ik veilig, aan deze kant is mijn lot nog onzeker. De uitgestorven indruk die Albina bij de entree van de bebouwde kom maakt is aan de waterkant geheel verdwenen. Er heerst een grote bedrijvigheid. De waterkant vormt het handelscentrum, hier komen de vrachtwagens en personenbusjes aan om goederen te laden en te lossen en passagiers op te pikken. Het zijn voornamelijk Creolen die het straatbeeld bepalen. De veerpont ligt werkloos aan de oever omdat er ongetwijfeld onderdelen uit gestolen zijn waardoor het gevaarte niet meer op eigen kracht kan varen. Een aantal kleurrijke bootjes dobbert op de Marowijnerivier, wachtend op vracht. De bootjes hebben verschillende bestemmingen, afhankelijk van de wensen van de passagiers. Smokkelaars gaan naar Frans Guyana aan de overkant. lndianen zullen in noordelijke richting varen, richting Galibi. Creolen die in de stad wonen gaan op familiebezoek in het binnenland. Zij varen stroomopwaarts richting Stoelmanseiland, het voormalige hoofdkwartier van het Junglecommando. Ik moet naar Frans Guyana.

Een provisorische wegblokkade doemt op en belemmert mijn doorgang. Dit past niet in mijn vluchtplan en is precies waar ik vanochtend voor vreesde. Mijn hart klopt in mijn keel als twee militairen, bewapend met een automatisch geweer, naar mij toe lopen en naast de auto komen staan. Eén van de twee heb ik hier vaker gezien. Hij mij ook. Ik probeer mijn gezicht in de plooi te houden.

"Waar ga je naar toe?".
"Ik wil naar een strandje om te zwemmen".

Ik wijs in noordelijke richting.

"Maak de kofferbak open".

De binnenlandse oorlog ligt nog vers in het geheugen dus men is alert. Wat mogelijk tegen mij kan werken is de recente signalering van Franse huurlingen in dit gebied. Deze goed getrainde strijders zijn net als ik blank en zullen, net als ik, geen net pak dragen. Ze hebben veelal een ongeschoren hoofd en een hoofdband. Ik kijk naar mijzelf in de achteruitkijkspiegel en zie het ruwe uiterlijk van een huurling.

Ik stap uit om de militairen zicht te geven op een vrijwel lege jerrycan met brandstof en een jerrycan met water. Men is hier nog steeds waakzaam, bang voor aanslagen. Na enkele beroepsmatige wantrouwende blikken gebaren de mannen dat ik kan doorrijden. Buiten het zicht van de militairen slaak ik een zucht van verlichting. Er is blijkbaar nog geen opsporingsbevel vanuit Paramaribo richting Albina gegaan. Dat geeft me tijd om mijn overtocht te regelen.

Ik rij verder in noordelijk richting, uit het zicht van de militairen en kom bij een houten brug die is opgebouwd uit dwarsliggers met daar overheen rijplanken die in de lengterichting liggen. De brug kraakt als de zware Ford er overheen rijdt. Iets voorbij de brug, aan de rechterkant van de weg, staat een groot bord met het embleem van de Tucajana Amazons. Ik bevind me nu in hun territorium. Deze groep indianen stond aan de zijde van Bouterse en werd zwaar bewapend in de strijd tegen de binnenlandse vijand. Ik rij richting het noordelijk gelegen indianendorpje Frowarte en zie langs de weg een Tucajana met een geweer in zijn hand vervaarlijk naar me kijken. Weten ze hier wel dat de oorlog sinds vorige maand voorbij is? Ik betwijfel het. Het is hier afgelegen, op hulp hoef ik in een noodsituatie niet te rekenen.

Ik parkeer de Ford onder een beschadigde koningspalm bij een strandje. De palm heeft zijn Koninklijke status verloren na de staatsgreep en de daarop volgende binnenlandse oorlog. Ze heeft zichtbaar geleden onder de strijd, haar monarchie is ten einde. De omgeving ademt niet langer de sfeer van het paradijs. De palmen die nog wel fier overeind staan doen denken aan een tropisch eiland, maar de combinatie van plakkerige lucht, het rommelige strandje en het troebele rivierwater zijn verre van idyllisch.

Een bootje komt langs varen op twintig meter van de oever. Ik gebaar de bootsman naar mij toe te komen waar hij direct gehoor aan geeft. De sleutels van de auto gooi ik op de bestuurdersstoel. De auto laat ik achter, ik heb er niets meer aan. Ik werp een laatste blik op de auto en zie dat de linker achterband is leeggelopen.

“Fawaka?”
“Ala suni bun”.
“Kan je mij naar de overkant brengen?”
“Heb je geld?”
“Ik geef je vijftig dollar, in briefjes van tien”.
“Paspoort?”
“Ja, Nederlands, met alle benodigde stempels”.

Ik hou mijn paspoort even omhoog om de bootsman te overtuigen.

Op dat moment gaat in het politiebureau van Albina de telefoon. De dienstdoende agent neemt met een verveeld gezicht op. Het militair hoofdkwartier in Paramaribo is aan de lijn. De agent springt direct in de houding. Er wordt een opsporingsbevel gegeven voor Teun de Vries, een student uit Nederland. Blank, blond haar, slank postuur, circa 1,80 m lang. Aanklacht: spionage.

Ik loop een paar meter door het water. De bootsman pakt mijn rugzak aan en legt de zak voor in de boot waarna ik met druipende schoenen de boot in klim. De man voelt aan dat hij mij verder niets moet vragen. We varen rustig weg van de oever, schuin tegen de stroming in, over de grens naar Frans Guyana, op weg naar veiligheid.

zondag 2 november 2014

Engel der Wrake


Zijn moeder was er niet blij mee, maar toch deed hij het. Elke vrijdagavond. Arnold moest wel, omdat hij het als student niet breed had. De eerste keer vond hij het ontzettend spannend, maar vanaf de tweede keer was hij vooral nieuwsgierig naar het onbekende, naar de mensen waarmee hij vluchtig contact zou hebben. Hij had een vaste plek tegenover het park waar hij goed zichtbaar was en hoopte dat iemand hem zou opmerken en voor hem zou stoppen. Zo ook die warme vrijdagavond in april.

Het was ruim twintig minuten lopen vanaf zijn studentenhuis naar de liftplaats. De rugzak had hij zoals elke vrijdagmiddag volgestouwd met wasgoed en studieboeken. Ondanks dat het op kamers wonen hem goed beviel ging hij elk weekend graag naar zijn ouderlijk huis. Zijn studentenhuis had geen tuin, geen balkon en er was geen parkje in de buurt. De zolderkamer werd bij zonnig weer al snel te warm. Overdag op zijn kamer zitten deed hij niet voor zijn plezier. In de zomer was het of hij in een oven sliep. Maar hij klaagde niet. De kamer was betaalbaar en lag redelijk centraal. Luxe was het niet. Hij had een bed, een bureau, een fauteuil die aan de huisbaas toebehoorde, een stellingkast voor zijn studieboeken en een stereotoren. Uit zelfbescherming had hij geen televisie in zijn studentenkamer. Doordeweeks was er dus geen verleiding om weg te zakken voor de televisie. Hij kon zich daardoor volledig richten op zijn studie die hij persé binnen vier jaar afgerond wilde hebben. Het nadeel was wel dat hij in het weekend ook geen films of comedyseries kon kijken om de tijd te doden.

Hij begon altijd in een rustig tempo als hij net van huis was vertrokken, maar naarmate hij de liftplek naderde begon hij sneller te lopen. Op het stuk waar hij parallel liep aan de weg die langs zijn liftplek voerde, begon hij meestal te draven. Elke auto die hem op dat stuk passeerde had een gratis rit voor hem kunnen zijn. Hij mopperde wel eens als hij werd gepasseerd door een prachtige auto waarvan hij het gevoel had dat de bestuurder zou zijn gestopt als hij al op zijn liftplek had gestaan.

Tijdens zijn wandeling naar de liftplek sloot hij met zichzelf een weddenschap af. Hij deed dat elke vrijdagavond. De weddenschap ging over het merk en het type auto dat voor hem zou stoppen.Tot op dat moment had hij 50% van de weddenschappen gewonnen. Best een goede score en hij vroeg zich glimlachend af of dat kwam door stiekeme manipulatie van de uitkomst. Hij had zichzelf er wel eens op betrapt dat hij zijn duim terugtrok en quasi nonchalant de andere kant op keek als er een Daewoo aan kwam rijden. Maar bij een naderende BMW of Volvo rekte hij zijn arm ver uit en stak zijn duim fier de lucht in. Het wedde vaak op BMW's en Volvo's en nooit op Daewoos.

Voor minder dan een Saab 9000 doe ik het deze keer niet, nam hij zichzelf voor. Hij wilde het zichzelf moeilijk maken, want een Saab 9000 was niet een model dat dicht gezaaid was op de Nederlandse wegen. Vanaf het moment dat hij deze nieuwe weddenschap in liet gaan voelde hij weer de spanning die hij altijd voelde. Elke achterop komende auto werd in de gaten gehouden. Zag hij daar een 9000 aankomen? Nee, het bleek het broertje, een Lancia Thema. Op een Lancia had hij nog nooit gewed. Dat merk kwam eigenlijk nooit bij hem op. Net zo min als Toyota. Vooral Corolla's meed hij. De lui stoppen toch nooit, zo bedacht hij zich, bang als ze zijn voor het onbekende. Want dat was hij, de onbekende lifter. Mysterieus, avontuurlijk. Een vrouwenmagneet. In zijn verbeelding althans, want het waren zelden vrouwen die stopten. Eigenlijk nooit. Het waren vooral mannen tussen de 35 en 55 die hem lieten meerijden. De meesten zaten om een praatje verlegen en zagen in de lifter een dankbaar slachtoffer voor het spuien van verhalen die uiteenliepen van vakantieverhalen tot familieproblemen. Slechts één keer werd hem een onzedelijk voorstel gedaan maar dat wees hij geschrokken doch vriendelijk af. De rest van de rit verliep in een ongemakkelijke sfeer en hij voelde een enorme opluchting toen hij uit kon stappen op zijn eindbestemming. Het verweet de man niets, voelde eigenlijk wel met hem mee. De man had openhartig met hem gesproken, dat hij voor de buitenwereld niet kon zijn wie hij feitelijk was. Hij was al dertig jaar getrouwd maar voelde zich eveneens al dertig jaar gevangen in een huwelijk dat nooit een huwelijk was geweest. Hij benijdde deze man niet en realiseerde zich weer eens hoe belangrijk het is om niet alleen het recht op zelfbeschikking te hebben maar ook om dat recht daadwerkelijk te laten gelden zonder in een sociaal isolement te vallen, zonder verstoten te worden door de groep waar je van jong af toe behoort.

Veelal bleven de gesprekken aan de oppervlakte en het kwam zelfs voor dat de bestuurder uit zichzelf geen woord sprak en op vragen kortaf antwoordde waarna de conversatie weer vast liep. Een dergelijke rit leek een eeuwigheid te duren en hij vroeg zich de gehele rit af waarom de bestuurder een lifter had opgepikt. Het beste was om in zo'n situatie rustig van de omgeving te genieten of auto's te tellen en te bedenken dat de rit weer tien gulden aan reiskosten uitspaarde, bijna de helft van wat hij op zaterdagen bijverdiende met het bezorgen van tijdschriften.

Inmiddels stond hij op zijn liftplaats en keek hij vol goede hoop naar de tegemoet komende auto's. Een Opel Kadett passeerde. De bestuurder keek strak voor zich uit. Dat vond hij altijd vreemd, dat mensen net deden of hij er niet stond. 'Je bent niet verplicht om me mee te nemen', mompelde hij, 'dus ik neem je niets kwalijk hoor. Ik zou mijzelf ook niet meenemen'.

Vervolgens naderde een Ford Orion, waarvan de bestuurder even met zijn lichten knipperde. Groeten mag altijd. Hij stak zijn wijsvinger op ter beantwoording. Na een paar onopvallende passanten stopte er een Seat Toledo met twee jongemannen er in. Hij liep op de auto af die vervolgens vol gas wegreed toen hij het portier wilde openen. Hij hoorde gejoel in de auto. Een hand werd door het geopende raam gestoken waarna een middelvinger de hoogte in ging. Het is maar waar je plezier aan beleeft. Het hoorde kennelijk bij het spel van het liften, hij liet zich er niet door ontmoedigen. Ooit zal hij die stumperds terug pakken, al was het maar door ze over 25 jaar in een blog af te schilderen als het schuim der aarde.

Hij herpakte zich, liep twintig meter terug naar zijn plek en stak zijn duim weer omhoog. Een rijtje van drie auto's kwam aanrijden, waarvan de laatste een Saab leek te zijn, een 900. 'Da's een nul te weinig', dacht hij maar stak toch zijn arm wat verder uit en zette zijn vriendelijkste glimlach op. De Saab remde af, reed hem twintig meter voorbij en stopte. Hij rende naar de Saab, opende het bijrijdersportier en stak zijn hoofd naar binnen.

'Waar moet je naartoe?', zei een fluwelen stem, toebehorend aan een jonge vrouw met een engelachtig gezicht, waarin zachte volle lippen de zoetgevooisde woorden in zijn richting stuurden. Hij raakte even van zijn apropos, haperde en antwoordde 'Arnhem'.

'Daar ben je al', was de vriendelijke reactie, 'dus dat wordt een kort ritje.
'Ik bedoel Zwolle, Zwolle in Overijssel', hakkelde hij.
'In Overijssel. Hmmm, ik was juist op weg naar Zwolle in Zuid Limburg', lachte ze. 'Stap in, ik moet naar Meppel dus ik kan je in Zwolle afzetten'.

Hij opende het achterportier, legde zijn rugzak op de achterbank en nam vervolgens plaats op de bijrijderstoel. Hij had zichzelf nog steeds niet helemaal herpakt. Naast hem zat de mooiste vrouw die hij ooit in levende lijve had gezien en ze sprak tegen hem zonder te schelden, zoals die capsoneswijven in de kroeg, als hij na acht pilsjes een beetje teut was en wat loslippiger werd dan hun lief was. Hij nam het ze niet kwalijk, hij verdiende niet anders. Het verklaarde wel zijn gebrek aan succes bij de vrouwen.

"Angeline", zei ze.
"Pardon?"
"Ik heet Angeline. En jij?"
"Arnold. Arnold de Geus"
"Leuk kennis te maken, Arnold de Geus", zei ze terwijl ze optrok en invoegde op de rijbaan.

Een paar seconden was het stil. Hij wist even niet hoe hij het gesprek op gang moest houden, maar Angeline pakte de draad op.

"Kom je wel eens op de Korenmarkt in Arnhem?"
"Elke donderdagavond", antwoordde Arnold naar waarheid.
"Heb je een stamkroeg?", vroeg ze geïnteresseerd.
"Nee, ik maak altijd een rondje, drink in elk café één of twee pilsjes en ga dan door naar het volgende café".
"Hoeveel cafés bezoek je dan op zo'n avond?"
"Een stuk of zeven à acht, denk ik". Hij nestelde zich wat steviger in de comfortabele stoel van de Saab. De woorden komen nu soepel uit zijn mond. Het leek te klikken met deze meid.

Ze draaiden de snelweg op. Angeline gaf flink gas en trok tijdens het opschakelen een venijnig smoeltje. Een dame met pit, vond Arnold.

"Doe ik jou niet aan iemand denken?". Angeline keek even opzij naar Arnold toen ze die woorden sprak.
"Heb ik jou gezien op de billboards van Calvin Klein?", grapte hij.
"Angeline", zei ze weer.
"Wat?"
"ANGELINE", schreeuwde ze nu.

Arnold schrok zich lam. Wat had dit te betekenen? Het engelachtige gezicht was verdwenen en had plaatsgemaakt voor furieus kijkende ogen en een mond met smalle lippen die de woorden een venijnige klank gaven. Angeline reed inmiddels boven de 150 en zoefde langs vrachtwagens alsof die stilstonden.

"Je hebt mij vorige week gekust, lambal!. Heel lief, het leek gemeend. Ik was op dat moment zó blij! Maar een minuut later stond je met een ander te zoenen en weer een minuut later stond je tegen wéér een ander aan te rijden. Wat ben jij voor figuur? Hoeveel pilsjes had je toen al achter je mik? Ik dacht dat je wist wat je deed toen je mij kuste, je leek helder maar kennelijk was je bezopen en zo niet, dan ben je een nog grotere hufter dan ik al dacht." Ze spuugde haar woorden tegen de voorruit waar ze weerkaatsten en als messen in de ziel van Arnold sneden.

"Heb ik jou gekust?" Arnold was verbijsterd. Had hij met deze prachtige vrouw gekust zonder het zich te kunnen herinneren? Even schoot er een flashback door zijn hoofd. Hij zag zichzelf op een bar staan, draaiend met zijn heupen, met zijn rechterarm rondwijzend naar 'the ladies' op de vloer. En tussen die ladies zag hij een engelachtig gezicht, met betraande ogen, teleurgesteld, gekwetst. Angeline.

"Met je handen op mijn billen". Angeline sprak de woorden fluisterend uit. "Ik dacht dat je echt iets voor mij voelde." Ze huilde even maar herpakte zich toen hij zijn hand op haar knie wilde leggen.

"Raak me niet aan!" Ze stuurde vanaf de linkerbaan met een ruk richting de vluchtstrook, ging vol in de remmen waardoor de wielen blokkeerden en Arnold in de veiligheidsriem werd gesmeten.

"Er uit!", sprak ze dreigend.
"Maar...."
"ER UIT", gilde ze.

"Arnold ontkoppelde zijn gordel, opende het portier en stapte uit. Hij had nauwelijks zijn voet op het asfalt gezet of Angeline gaf vol gas en reed met gierende banden weg. Het portier sloeg door de plotselinge versnelling vanzelf dicht.

"Mijn rugzak!", schreeuwde Arnold nog, maar Angeline reed weg de ondergaande zon tegemoet.

Arnold voelde even op zijn hoofd. Druppels. In de verte rommelde het. Het begon te regenen.


.

donderdag 18 september 2014

Van A naar Beter

-Hoe oud zijn ze?
-Zes en vier.
Ik bemerkte enige trots in mijn eigen stem.
-En daar ga je mee kamperen? In je eentje? In het buitenland?

Met elke vraag die op mij werd afgevuurd leek het ongeloof in de stem van mijn gesprekspartner te groeien. En zijn handgebaren werden grootser, alsof hij een steeds grotere bal in de lucht probeerde te houden.

-Ja, ja en ja. Wat moeite betreft maakt het toch niets uit of ik met ze ga kamperen of in een huisje ga zitten?

Ik zei het vol overtuiging, met de bedoeling om niet alleen bij anderen maar ook bij mijzelf de twijfel weg te nemen over mijn vakantieplannen.

-Wat haal jij je op de hals, kerel. Ik zou het niet doen. Huur dan een caravan op een camping aan het strand. Het enige wat die kinderen nodig hebben voor een leuke vakantie is een schepje, zand en water. Het maakt ze niets uit of je dicht bij huis bent of in een ver buitenland.
-Maar mij maakt dat wel iets uit. En als het de kinderen niets uitmaakt gaan we dus naar het buitenland. Zo komen we geen van drieën iets te kort.

Ik ben geen vader die genoegen neemt met de door veel ouders gehanteerde stelregel dat het ze allemaal niets uitmaakt ‘zolang de kinderen het maar naar de zin hebben’. Mij maakt het wel iets uit waar ik ben. Ik wil het gevoel hebben dat ik op vakantie ben en daar horen heuvels of bergen bij. Daar bloei ik van op, iets dat niet gebeurt als ik met zand tussen mijn billen op een overvol strand lig te mummificeren in een allesverzengende zon terwijl mijn dochters zich vermaken in het smalle strookje modder waar het strand overgaat in water.

-Ik geef het je te doen. Het zou mijn keuze niet zijn. Als je pech hebt regent het elke dag en dan zit je daar op die camping met je natte spullen.

Hij schudde meewarig het hoofd, alsof hij het beeld voor zich zag van een driekoppig gezin dat, opgesloten in hun vouwwagen, wanhopig door het plastic raam naar buiten zat te staren, smekend om zonneschijn.

-Alsof je wel lekker buiten gaat zitten in de regen als je een huisje hebt gehuurd. Als het regent zoek je gewoon vertier in een binnenbad, in een museum, een binnenspeeltuin of wat dan ook met een dak. Je moet wel een beetje creatief blijven denken. Als je denkt alleen maar plezier te kunnen hebben als de zon schijnt dan ben je dus de helft van het jaar chagrijnig.

Goed, ik werd dus voor gek verklaard. Of ik wel wist waar ik aan begon? Nee, natuurlijk wist ik dat niet. Het was voor mij de eerste keer. Maar als ik iets niet durf of doe omdat het de eerste keer is dan zou ik nooit een steek verder komen. Dus daarom zei ik ook B nadat ik A had gezegd. De camping was gereserveerd, de spullen waren gepakt, de mobiele telefoon was opgeladen en de ANWB-pas zat veilig in mijn portemonnee, voor het geval mijn vouwcaravan het zou begeven. Ik had alles zodanig weten in te pakken dat ik geen dakkoffer nodig had en zelfs ruimte overhield in de laadbak van mijn met 110 paardenkrachten gezegende Corolla, mijn trouwe pakezel.

Hun moeder had een mapje met de favoriete CD’s van de meiden samengesteld en dat mapje had ik tussen de meiden op de achterbank van de auto gelegd. Dan had ik er geen omkijken naar en konden ze zelf hun muziek uitzoeken. Het enige wat ik dan nog hoefde te doen was tijdens het rijden de gekozen CD aanpakken en in de CD-speler duwen. De kans dat ik vijf uur lang naar K3 zou moeten luisteren was vrij groot, maar voor het bewaren van de lieve vrede in de auto had ik dat er wel voor over. Bovendien, als ik die muziek hoorde zag ik ook de K3-zangeressen voor me en dat beeld maakte veel goed. Vooral de zwartharige dame kon mij bekoren.

- Papa is verliefd op Kristel!

De meiden keken mij via de binnenspiegel uitdagend aan en probeerden me uit de tent te lokken.
- Niet waar. Ik vind haar gewoon de leukste van de drie.

Eerlijk gezegd was ik wel een beetje verliefd op Kristel, met haar zachtaardige ogen en lieve glimlach, maar dat wilde ik niet toegeven. Dan had ik geen leven meer, door alle opmerkingen die mij dan ten deel zouden vallen.
Om verdere opmerkingen te voorkomen zette ik het geluid flink harder en begon ik luid mee te zingen met de CD. Tot mijn eigen verbijstering kende ik de tekst helemaal uit mijn hoofd. Waar was de tijd gebleven dat ik naar U2 of de Dire Straits luisterde, Bruce Springsteen, Sting of David Bowie. Dat was minstens twee kinderen en één huwelijk geleden. Mijn gevoel van weemoed verdween echter meteen toen de meiden als een volleerd duo hun eigen interpretatie van het liedje begonnen te vertolken. Dat deed mij deugt. Elk liedje dat zonder morren werd beluisterd of gezongen bracht ons weer drieënhalve minuut dichter bij de plaats van bestemming. En hoe minder gemor, hoe beter ik mij kon ontspannen achter het stuur en hoe prettiger en energieker ik mij bleef voelen hetgeen van groot belang was voor het behouden van het vakantiegevoel.

‘Je doet er verstandig aan om computerspelletjes mee te nemen’, werd mij vooraf gezegd. Tevens werd mij aanbevolen om videoschermpjes te monteren aan de achterzijde van de hoofdsteunen van de voorstoelen, zodat de meiden tijdens het rijden naar films konden kijken. ‘Anders heb je geen leven tijdens de rit’, werd mij verzekerd.
‘Als ze bewegend beeld willen, kijken ze maar naar buiten’, was mijn reactie. Ik ben wars van computerspelletjes en andere elektronica. Ik probeer tijdens het rijden de interesse van de meiden te voeden door ze te wijzen op bijzondere dingen die ik langs de weg zie. Of ik vraag ze de groene auto’s te tellen die ons inhalen. Of ‘TOYO’ te roepen als ze een Toyota zien rijden. Van dat laatste had ik na een half uur al spijt, want wat rijden er veel Toyota’s rond en wat zijn die meiden onvermoeibaar. Maar verbazender is nog dat ze de auto’s wisten te herkennen, zelfs van grote afstand. Anderhalf jaar later doen ze het nog steeds, al is hun interesse geleidelijk afgegleden richting het oude model Renault Clio. “Ach kijk, wat een schatje”, zegt mijn jongste vertederd als ze er weer één ziet rijden met de guitige koplampjes. En gelet op het aantal keren dat ze bijna in katzwijm valt rijden er nog heel veel van die kleine guitige wagentjes rond. Sterker nog, het lijkt wel of ze in steeds grotere getale het wegennet bevolken.

'TOYO'-roepend, zingend en wijzend maakten we de heenreis vol. Vijf volle uren werden in harmonie in de auto doorgebracht, tot en met de camping in Waxweiler, Duitsland. Dat was ons al jaren niet gelukt. Bij elke rit die langer duurde dan een half uur ging het vrijwel altijd minstens één keer mis. Dan brak plotseling de pleuris uit op de achterbank, werd er gezeurd, gejammerd, gegild, geknepen, gekrabd of gehuild en moest ik bij een gangetje van rond de 110 op de autosnelweg of met 80 langs een met bomen omzoomde weg langs een kanaal proberen om de gemoederen weer tot bedaren te brengen, niet in de laatste plaats bij mijzelf. Maar de meiden hadden zichzelf overtroffen. Het ging deze keer niet alleen goed, het ging zelfs beter dan ooit. Een betere start van de vakantie kon ik mij niet wensen.

dinsdag 19 augustus 2014

Terugblik op Vooruitgang




December 2000

Ik schrijf terwijl de klanken van een CD van Mariah Carey mijn oren strelen. De CD draait rond in mijn CD Romspeler. Mijn nieuwe computer staat nu in mijn logeerkamer te pronken. Tien dagen geleden heb ik hem al meegenomen van het werk, waar de gloednieuwe computer werd afgeleverd. Natuurlijk heb ik achteraf weer spijt als haren op mijn hoofd dat ik de computer via mijn werk heb besteld en niet bij een zaak in de buurt. Als ik nu wat krijg met de computer dan ben ik aangewezen op zo’n ondoorzichtige helpdesk i.p.v. dat ik even bij de winkel langs kan gaan. Mijn computer is er een van het type: “kan veel meer dan ik ooit nodig zal hebben” dus ik heb mij bij voorbaat geen beperkingen opgelegd. Alhoewel? Ik was er ten stelligste van overtuigd dat ik een modem had besteld maar dat bleek niet meer dan een valse overtuiging. Vreemd hoe een mens kan denken. Al maandenlang had ik de wens om een computer te hebben met een internet aansluiting. Een modem is daar onmisbaar voor. En dus zou je verwachten dat ik “modem” zou aankruisen op de bestellijst. Maar nee, ik kruis van alles en nog wat aan behalve de modem. Maar ik heb wel tegen iedereen lopen verkondigen dat ik een modem heb besteld! Zie hier de zoveelste kronkel in mijn hersenen. De gedachten van de mens zijn ondoorgrondelijk. Geen modem dus. Dus besloot ik er zelf maar een te kopen. Met mijn meest deskundige gezicht loop ik in Dieren een computerzaak binnen en zeg dat ik een modem wil hebben. Vraagt de verkoper: “Wat voor type computer heb je?” Binnen tien seconden na binnenkomst sta ik met mijn bek vol tanden. Een nieuw record. Ik probeer mij er uit te redden door te antwoorden met “Ik heb geen flauw idee, op dat soort dingen let ik niet” en hoop dat dit antwoord voldoende aanwijzingen bevat om mij aan een geschikte modem te kunnen helpen. “Hoe oud is de computer”, vraagt de verkoper. Dat is een tricky vraag want elk antwoord zal een foute zijn. De computer is namelijk nieuw maar niet bij hem gekocht. Zijn klantvriendelijkheid zal in één klap gedecimeerd worden als hij hoort dat ik mijn computer niet bij hém heb gekocht, vooral omdat ik hem wel lastig val met allerlei vragen over deze computer. Ik geef een gouden antwoord op zijn tricky vraag: “Nog niet zo oud”. Zo, daar kan hij het mee doen. Op basis van dit antwoord verwacht ik een gedegen en sluitend advies over het type modem dat geschikt is voor mijn nog niet zo oude computer van een onbekend type. Maar nee, meneer wil nog meer weten. “Bedoel je een jaar of vijf of jonger?” Ik weet dat de ontwikkelingen op computer gebied snel gaan maar ik vermoed dat een computer die in september is gekocht nog niet veel zal afwijken van de computer die ik een week geleden uit de doos heb getrokken dus ik lieg overtuigend door te beweren dat mijn computer “een maand of twee” oud is. “Waarom heb je er dan niet meteen een modem in laten bouwen?”, vraagt de man. Ik begin een gruwelijke hekel te krijgen aan deze bijdehante betweter. Ik mompel iets onverstaanbaars wat zowel een vloek als een antwoord zou kunnen zijn en kijk de man met opgetrokken wenkbrauwen aan, waaruit de man afleidt dat ik sta te wachten op een serieus advies. En die krijg ik. Een Motorola communication modem 56 Kbps V.90 wordt op de toonbank getoverd. Ik zie op de voorkant van de doos een afbeelding van iets dat lijkt dat op een luchtfoto van de stad New York maar het blijkt een printplaat te zijn met de eigenschappen van een modem. Ik schrik mij kapot, want ik dacht dat een modem een kastje was dat ik met een stekkertje in mijn computer kon pluggen. Ik heb aan mijn computer geen openingen gezien waar ik een printplaat in kan pluggen. Met de angst om een gigantische flater te slaan vraag ik quasi nonchalant: “En hoe installeer ik zoiets”. Ik hoopte op een volledige en niets aan het toeval overlatende demonstratie maar die is blijkbaar alleen voor klanten weggelegd die hun computer bij hem hebben gekocht. “Je maakt de computerkast open en dan zie je een paar PCI-gleuven. Daar kan je de modem inschuiven. Nadat je de computer hebt opgestart zal de computer de modem zelf installeren, d.w.z. de computer werkt een installatieprocedure af. Lees de gebruiksaanwijzing maar”. De laatste zevenendertig woorden drongen helemaal niet meer tot mij door. Mijn gedachten bleven hangen bij “je maakt de computerkast open”. Hoe maak ik in vredesnaam een computerkast open. Moet ik het front er af slopen, of de achterkant? Kan ik de bodem er uit schroeven? Ik besluit nog één vraag te stellen waarmee ik mijzelf definitief het stempel van Neanderthaler bezorg. “Hoe maak ik zo’n kast open?” “Aan de achterkant”, luidt het uitgebreide en zeer instructieve antwoord van de vermoeide verkoper.

Met al deze informatie moet het lukken. De gehele vrijdagavond heb ik tot mijn beschikking dus morgen kan ik het internet op, wat mij betreft. Thuisgekomen ren ik naar boven. Ik trek alle stekkers uit mijn computer, grijp de kast, draai de achterkant naar mij toe en bekijk de achterkant. Ik zie allerlei stekkeringangen, schroefjes en een paar dingen die lijken op schuifjes. Ik druk tegen de schuifjes maar er gebeurt niets. Ik kijk nog eens naar de schroefjes maar concludeer dat het losdraaien van de schroefjes onmogelijk kan leiden tot het verwijderen van de achterzijde. Ik snap er weer geen hol van. Hoe krijg ik die vreselijke kast open? Ik ren naar zolder, haal daar mijn oude computer uit het stof, loop er mee naar de huiskamer en ga het oude ding uitvoerig bestuderen. Hier kan ik weinig aan verkloten dus ik begin met een schroevendraaier tegen de schuifjes aan te drukken. Natuurlijk gebeurt er weer niets. Dan de schroeven maar opendraaien. Weer komt er niets los wat mij inzage geeft in het inwendige van de computer. Ik besluit om met de schroevendraaier de voorkant los te wrikken. Dan kan ik in ieder geval via de voorkant tegen de binnenzijde van de achterkant aankijken. Dat levert ongetwijfeld veel nuttige informatie op over de constructie van de kast. Ik wip een plastic afdekplaat uit een ongebruikte diskdrivehouder en staar in het inwendige. Niets te zien wat van belang is. Shit! Dan besluit ik tot drastische maatregelen. Ik ga de zijkant loswrikken. Ik plaats de schroevendraaier in de naad tussen de bovenplaat en de zijplaat en begin te wrikken. Behalve dat de zijplaat onuitwisbare beschadigingen begint te vertonen gebeurt er niets. Moedeloos geworden plof ik op de bank neer. Het bewijs is nu definitief geleverd. Ik weet niets van computers, ik sta er niet open voor, ik haat die dingen, ik wil er niets van weten. Die krengen moeten het gewoon doen en verder verwacht ik er helemaal niets van. Ze drijven mij dagelijks tot wanhoop. Installatieprocedures zijn niet aan mij besteed. Ik heb er geen geduld voor. Zogenaamd is het gebruikersvriendelijk maar om een handleiding te kunnen lezen moet je eerst een CD-rom in de drive plaatsen om vanaf het beeldscherm te lezen wat je allemaal moet doen. Datzelfde beeldscherm heb ik echter nodig om allerlei handelingen te verrichten die aan de hand van allerlei vragen en opdrachten in een eindeloze stroom van pop up menu’s van mij verlangd worden. Ik voel me wanhopig en besluit de rest van de avond naar de teevee te staren.

De volgende morgen loop ik naar de computerwinkel. Ik verlang helderheid. Ik ga niet eerder die winkel uit of ik moet tot in detail uitgelegd hebben gekregen hoe ik die klote kast open kan krijgen. Nog net op tijd weet ik te voorkomen dat mijn stem gaat overslaan wanneer ik openlijk verklaar geen flauw idee te hebben hoe ik een computerkast open moet krijgen. Het blijkt kinderlijk eenvoudig. Hoe kan het ook anders. Ik dien twee schroeven aan de achterzijde los te draaien en de zijplaat naar mij toe te schuiven. Aha, dus niet wrikken maar schuiven! Waarom kreeg ik die informatie gisteren dan niet? Opgelucht keer ik huiswaarts. Wilco zal deze klus eens snel gaan klaren, na de verloren vrijdagavond.

De kast ligt binnen een paar tellen open in mijn “stofvrije” studeerkamer. Ik schuif de modem, die ik voor het gemak beetpak met vette vingers, in de PCI-sleuf (de vaktermen rollen nu mijn toetsenbord uit alsof ik over nooit iets anders gesproken heb) maar dat gaat minder soepel dan ik had verwacht. De printplaat is lichtelijk krom (natuurlijk!) waardoor het kwetsbare geval met kracht in de rechte sleuf geduwd moet worden. Even overweeg ik de schroevendraaier erbij te betrekken maar dat domme voornemen laat ik snel lopen. De modem glijdt uiteindelijk met een paar scheefgedrukte weerstandjes in de gleuf, de kast kan dicht en de installatieprocedure kan beginnen. “Plaats de meegeleverd diskette met het stuurprogramma in het diskettestation”, vermeldt de summiere gebruiksaanwijzing. “Volg de instructies om de installatie te voltooien”. Dat kost mij dus drie pogingen. Er gaat helemaal niets vanzelf en ik zou niet weten welke instructies ik moet opvolgen. Uiteindelijk snap ik dat ik in een pop up menu moet aanklikken welk type hardware er geïnstalleerd moet worden. “Modem”, klik ik aan. Het lukt! Ik krijg een lijst met honderdduizend verschillende types modems. Op zoek naar de Motorola 56 Kbps V.90. Na enig gespannen zoeken vind ik de Motorola’s. Allerlei types maar geen V.90. Wel gloeiende………… Van alle typen modems wordt mij een type verkocht dat volgens Windows niet eens bestaat!!! Ik kies een type dat het meest lijkt op mijn type en klik deze aan. Een pop up menuutje meldt mij dat de configuratie van het door mij gekozen alternatief niet overeenstemt met mijn V.90 en dat dit ten koste kan gaan van de functionaliteit van mijn modem. Als die rot computer mij dat allemaal zo precies weet uit te leggen, waarom biedt hij mij dan geen acceptabel alternatief? Ik besluit dat het mij geen zak kan schelen en voltooi de installatie. Ik moet toch eerst nog vijftien meter telefoonkabel leggen alvorens ik kan inbellen dus voordat ik daarmee klaar ben heb ik nog voldoende tijd om die computerverkoper over de toonbank te trekken en hem zijn huid helemaal vol te schelden. Ik HAAT computers!


dinsdag 5 augustus 2014

Verdwenen vrienden


Vorige maand werd hij 68. Behalve zijn oudere broer was er niemand gekomen. Hij had niemand specifiek uitgenodigd, want zijn vrienden kwamen elk jaar trouw op bezoek als hij jarig was. Maar er was iets veranderd het afgelopen jaar, het contact werd minder, de communicatie verslechterde. Het begon eigenlijk al een paar jaar eerder. Fred was blij dat hij met pensioen mocht. Op de afdeling waar hij werkte verdween het persoonlijke contact steeds meer naar de achtergrond. Zijn afdelingshoofd, die in de kamer naast hem zat, kwam zelden nog bij hem binnen. Als er iets medegedeeld moest worden verzond hij Fred een email. Ze werden gescheiden door slechts één muur en zeven meter loopafstand, maar blijkbaar was het opstellen van een email minder moeite dan even in de benen komen om de boodschap mondeling over te brengen. Fred begreep dat niet. Hoe kon hij nou nog een informeel praatje houden om te informeren hoe bijvoorbeeld de thuissituatie was?

Zijn collega’s hadden mobiele telefoons gekregen zodat ze ook bereikbaar waren als ze niet op hun werkplek zaten. Fred had geweigerd, hij wilde zijn vaste toestel behouden. Bovendien was hij er niet van overtuigd dat de straling die gepaard ging met mobiele telefonie onschadelijk was. Hij vergeleek het met asbest. Daarvan werd ook pas tientallen jaren later duidelijk wat het kon aanrichten binnen het menselijk lichaam. Voor Fred geen mobiele telefoon en zeker niet in zijn auto. Een carkitt kwam er dus ook niet. Als hij achter het stuur van zijn Morris Traveller zat wilde hij zijn hoofd bij het rijden houden, kunnen genieten van de omgeving, van het sturen aan het dunne stuurwiel en van het geluid van de 1000 cc motor. Een carkitt had sowieso niet in zijn 46 jaar oude verzamelaarsobject gemogen. Niemand, maar dan ook niemand mocht aan zijn auto knoeien, die was fabrieksorigineel en dat moest zo blijven. Al het onderhoud deed hij zelf. Hij hield van de overzichtelijke techniek, de eenvoud, de vernuftigheid. Als het aan Fred had gelegen was de techniek nooit verder geëvolueerd. Zo stond hij ook in het leven: het is goed zoals het is, verandering brengt verwarring.

Zijn vrienden waren wel met de tijd meegegaan. Die reden in auto’s met op afstand te openen portiersloten. Een van zijn vrienden had zelfs een Volvo waarvan de achterklep automatisch opende en sloot. “Dat is handig als je de handen vol hebt met boodschappen”, pochte de vriend. “Maar als jij de handen vol hebt met boodschappen, waar bedien jij de afstandbediening dan mee?”, sneerde Fred. Daar zette hij kwaad bloed mee. Bekritiseer nooit de speeltjes van een trendvolger, ook al zijn de speeltjes volstrekt onnodig of onpraktisch.

Fred had geen internet en geen email. Facebook kende hij alleen van horen zeggen. Als iemand hem vroeg of hij een iPhone had, had hij geen idee waar het over ging. Grammafoon, megafoon, semafoon, die kende hij wel. Maar een Aifoon, dat zei hem niets.

“Je kan er app’jes mee versturen, je kan er mee bellen, foto’s maken, sms’jes versturen en ontvangen, het is helemaal te gek Fred, echt van deze tijd”. Maar Fred was niet van deze tijd. Het liefst was hij in de 18e eeuw geboren in een boerderij op het platteland in Midden Frankrijk. Doodongelukkig voelde hij zich te midden van de hectiek van de moderne tijd. Fred hield van sleutelen aan zijn Morris, van wandelingen over de heide en van het lezen van boeken. Lang leve de boekdrukkunst, een prachtige uitvinding van Gutenberg, vond hij.

Een paar weken na zijn verjaardag kwam hij Anton, één van zijn vrienden tegen. “Hé Fred, nog gefeliciteerd. Ik had je een app’je willen sturen om je te feliciteren, maar Gijs zei dat je geen iPhone hebt, zelfs geen mobieltje. Het lijkt wel of je van de aardbodem bent verdwenen man”.

“Waarom zou je mij een aapje willen sturen? Je weet toch dat ik niet van dieren hou! Je kan gewoon langskomen hoor, net als voorgaande jaren. Je weet toch waar ik woon? En bovendien, ik heb gewoon een telefoon met hetzelfde nummer als de afgelopen twintig jaar dus je had me kunnen bellen”.

“Vaste nummers bel ik eigenlijk nooit meer, ik app of SMS alleen nog maar. En verder communiceer ik via email of Facebook. Dat doen die andere mannen ook. We hebben zelfs een vrienden-app. Als we samen iets willen ondernemen maken we een afspraak via de app, super handig. Maar we missen jou in de groep.

“Je kan mij toch bellen als jullie een afspraak willen maken?”

“Wat zei ik nou net Fred? We doen niets meer met vaste lijnen, da’s niet handig. Je hebt niet eens voicemail?”

“Maar ik ben ’s avonds altijd thuis, in ieder geval na tienen, dus bellen kan altijd”.

“Sta ik nou tegen een muur te praten, Fred? Koop nou toch gewoon een iPhone of een laptop met internet. Maak een Facebookaccount aan. Dan kunnen we lekker met elkaar communiceren. Ik plaats vaak foto’s van mijn kleinkinderen. De anderen laten me regelmatig weten dat ze dat superleuk vinden. Dat zou jij ook kunnen doen!”

“Ik heb geen kinderen en dus ook geen foto’s van kleinkinderen, dat weet je toch?”

“Ja, maar ik bedoel, jij kan dan ook laten weten dat je mijn foto’s leuk vindt, via Facebook”.

“Als je bij mij op bezoek komt kan je jouw fotoalbum meenemen, dan kan ik ze even rustig bekijken terwijl we samen koffie of een borrel drinken”.

“Fred, jongen, daar heb ik toch helemaal geen tijd voor. Ik ben druk man, elke dag een vol programma.”

“Met wat dan, je bent toch ook met pensioen?” Maar Anton luisterde al niet meer. Hij stak zijn hand op en zei: “We spreken elkaar nog wel. Koop een iPhone, dan kunnen we contact houden, net als vroeger”.

“Maar ik heb toch een telefoon….”, stamelde Fred terwijl hij zijn vriend in de verte zag verdwijnen.

maandag 4 augustus 2014

Op 't nippertje


De afstand van het huis tot aan het veer bedraagt ruim drie kilometer. Om deze afstand te overbruggen bestaan meerdere vormen van transport, te weten de taxi, de bus en eigen vervoer in de vorm van een fiets, bromfiets, auto of de benenwagen. Ik ben aangewezen op het laatste. Niet de prettigste vorm van transport, vooral niet als de zon al ver boven de horizon uitsteekt. Maar er rijden geen busjes meer dus ik heb geen keus. In Meerzorg is het noodzakelijk om vroeg op te staan als je naar Paramaribo wilt gaan. De eerste busjes rijden om vijf uur ’s ochtends. Om negen uur is er echter geen bus meer te bekennen. Als een vriend of een buitenvrouw van de buschauffeur buiten de piekuren naar de stad wil, kan je het geluk treffen dat er een busje langskomt. Wachten op dit soort toevalstreffers heeft geen zin want de kans is groter dat de bus niet komt dan dat ie wel komt. Wie pas na zeven uur uit bed stapt en uitgebreid gaat ontbijten wordt gestraft. Ik dus ook. Het mulle zand van de onverharde weg mat mijn sjokkende lichaam volledig af terwijl de zon op mijn kruin brandt. Ik besef dat de kans op een zonnesteek vrij groot is als mijn schedeldak niet door een hoofddeksel wordt bedekt. Een zakdoek om mijn hals en een hoog opgezette kraag van mijn katoenen blouse voorkomen dat de spierwitte Europese nek binnen een mum van tijd dieprood verbrandt. Ergens halverwege kom ik langs een winkeltje. De goden zij dank. Voor minder dan twee Surinaamse guldens koop ik een flesje cola dat ik ter plekke leeg moet drinken. Meenemen mag niet. Een heerlijk koud flesje cola voor omgerekend nog geen twee dubbeltjes. Eigenlijk ben ik de koning te rijk in dit land. Zolang de zwarte koers één op tien blijft en de officiële koers één op één kan ik mij voor een grijpstuiver helemaal ziek drinken. Maar daar heb ik de tijd niet voor, Paramaribo wacht op mij. Na ruim een uur lopen kom ik bij het veer en besluit ik dat dit de laatste keer is dat ik dit traject heb gelopen in de brandende zon.

Ik besluit gebruik te gaan maken van wat men hier de ‘mofokoranti’ noemt, de mondkrant. Ik vraag aan willekeurige personen of ze iemand kennen die mij een auto kan lenen. Ik ben de enige blanke in dit dorp dus als er een reactie komt weten ze me altijd te vinden.

Na een paar dagen krijg ik het bericht dat iemand mij zijn Ford wel wil uitlenen, als ik zelf voor een nieuwe accu zorg. Die accu is snel gekocht maar nu moet ik dat zware voorwerp nog thuis zien te krijgen. De veerpont heeft me al vanaf de kade in de stad naar de overkant van de Surinamerivier gebracht en de volgende etappe zal ik met een bus afleggen. Volgens enkele lokale mensen moet ik de gele of de witte bus met blauwe streep hebben en anders de kleine bus met de dikke Javaan. Waarschijnlijk zijn alle bussen even oncomfortabel. Ik zie de gele bus, of ooit eens gele bus, omdat de lak grotendeels is verdwenen. De banken zijn doorgezeten en de portieren sluiten slechts na een aan geweld grenzende handeling. De gaten in de weg zijn zo diep dat de wielen van de bus er met een klap invallen en er dubbel zo hard weer uitstuiteren. Het is dan ook erg slecht voor de nekwervels om achterin de bus te gaan zitten. Ik neem mij dan ook voor om dat niet meer te doen.

Ik heb geluk, ik word voor het huis afgezet van de persoon waar ik een auto van kan lenen. Onder een afdak zie ik een rode Ford Cortina staan, strak in de lak, met mooie bordeaux rode bekleding en een deukvrije carrosserie. Hoe bestaat het! Als ik deze auto een tijd mag lenen, dan hoor je mij niet meer klagen. Ik schud de hand van de eigenaar, John, die weer een vriend is van een lid van de coöperatie waar ik de komende maanden voor aan het werk ga. We lopen naar de Ford en de eigenaar opent de motorkap. Op het eerste gezicht oogt de motor als een bonk roest met olielekkage. John maakt een wijzende beweging naar de remcilinder maar slaat daarbij tegen de steun van de motorkap die met een klap dichtvalt. Ik kan nog net mijn hoofd naar achteren werpen en hoor gelijktijdig een ijselijk kreet. Met afschuw zie ik dat de duim van de kleine Javaanse man geklemd zit tussen het spatbord en de motorkap. Heet deze Ford toevallig Christine?

Voorzichtig open ik de motorkap waarna John zijn geteisterde duim kan bevrijden. De schade blijkt mee te vallen, maar de schrik zit wel in onze benen.

De auto start niet, zelfs niet nadat ik de gloednieuwe accu heb aangesloten. De Ford geeft geen krimp. Dat wordt dus duwen. Een buurjongen, Rodney, neemt plaats achter het stuur. De auto lijkt nu nog groter met die kleine man achter het stuur. John en ik duwen de auto het zandpad op en ik voel mijn longen en mijn hoofd bijna uit elkaar spatten. De wagen weegt minimaal een ton en de weg is mul en hobbelig. Zweetdruppels persen zich door mijn poriën, straaltjes lopen langs mijn slapen en hals en ik voel druppels naar mijn onderrug stromen. Ik ben nog niet gewend aan inspannend werk onder de tropische zon. Mijn tong hangt op mijn schoenen maar de auto slaat aan, eindelijk. Rodney rijdt een stukje en de motor blijkt het geluid te verspreiden van een dorstige Amerikaanse slee. Even later stap ik achter het stuur. In het stuurhuis blijkt nogal wat speling te zitten. Op het moment dat ik behoedzaam aan het stuur draai om een bocht te maken blijft de auto gewoon rechtuit rijden. Ik wil remmen voordat ik met de neus de sloot in duik maar trap finaal door de rem. Dan maar de handrem. Deze doet het wel, goed zelfs, en ik sta abrupt stil en de motor slaat af. Na enkele verwoede pogingen om het barrel weer aan de praat te krijgen stinkt het zo naar benzine dat ik niets anders kan concluderen dan dat ik de motor verzopen heb. Mijn jeugdige enthousiasme slaat om in bejaarde chagrijnigheid. Leuk, zo’n gratis auto. Alhoewel, gratis? Dit rode wrak heeft me al een nieuwe accu gekost.

De vader van Rodney komt aanlopen en biedt aan om de Ford naar een garage te slepen die dicht bij mijn huis is gelegen. Hij wijst naar zijn blauwe Volkswagen pick up, made in Brasil. Omdat de Volkswagen geen trekhaak heeft wordt er een sleepkabel aan de bumper vastgebonden. Rodney neemt plaats achter het stuur van de Volkswagen, zijn vader Danny gaat achter het stuur van de Ford en ik ga in de laadbak van de pick up zitten en geniet van de verkoelende wind die langs mijn verhitte voorhoofd blaast. Met een rustig gangetje rijden we over de Oost-west verbinding. Na een paar minuten rijden zie ik voor ons een koe langs de kant van de weg staan grazen. De koe rukt echter onverwacht het paaltje uit de grond waar ze aan vastgebonden was en loopt een tiental meters voor de Volkswagen de weg op. De Volkswagen remt af, dit tot grote schrik van de achter het stuur van de Ford zittende Danny die zich kennelijk nu pas realiseert wat ik bedoelde met “de remmen werken niet goed”. Hij trapt uit alle macht op de rem, ziet desondanks de achterzijde van de Volkswagen dichterbij komen en geeft een krachtige ruk aan het stuur waardoor hij over de sleepkabel rijdt die spontaan afknapt na eerst de bumper van de Volkswagen te hebben verwrongen. De geknapte kabel komt op mij af, mist mijn hoofd op ’t nippertje en ik duik in een reflex plat op de laadvloer. De Ford dendert door, rijdt vlak achter de koe langs en stuitert de weg af, een naastgelegen sloot in waar de modder hoog op spat. Ik spring direct uit de laadbak en zie de Ford in de sloot staan. Het portier gaat langzaam open en Danny stapt uit alsof hij zojuist zijn auto voor de buurtwinkel heeft geparkeerd. Ik help hem uit de sloot, waarna hij direct naar de verbaasde koe loopt en het touw pakt. Hij trekt de koe van de weg en bindt het touw aan de bumper van de Ford. “Is dit wrak toch nog ergens goed voor”.

zaterdag 28 juni 2014

Een wijze (rij)les


Mijn ouders zijn niet thuis. Moeder is boodschappen aan het doen, vader is met een vriend op pad en ik hang op de bank en zit mijn vrije woensdagmiddag te verkwisten op de bank, terwijl ik naar een aflevering van ‘Daktari’ zit te kijken. Mensen lopen voor het huis langs en af en toe volg ik een mooi vrouwelijk exemplaar met mijn ogen totdat ze weer uit het zicht vedwijnt. Plots dringt het tot mij door dat de auto van mijn ouders, een Mazda 323, 1.3 HL uit 1982, niet op zijn plek voor het huis staat. Nadat Daktari is afgelopen sta ik op en kijk ik uit het raam, eerst naar rechts, daarna naar links, om te zien waar de Mazda staat. De blauwe Mazda staat drie huizen verderop geparkeerd. De ruimte van mijn ouderlijk huis is nu vrij en het is op dat moment dat ik mij bedenk dat ik de Mazda wel even op zijn plek kan zetten. Dat ik nog geen rijbewijs heb en pas twee rijlessen heb gehad hoeft geen beletsel te zijn.

Ik trek mijn schoenen aan, haal de autosleutels van het sleutelrekje en loop naar buiten richting de Mazda. Een paar weken geleden had ik, voorafgaand aan mijn eerste rijles, al een keer samen met mijn pa een ritje gemaakt op het industrieterrein. ‘Rustig de koppeling laten opkomen en gas bijgeven’, zei hij nog. Ik verwachtte een flinke weerstand van het gaspedaal en een slappe veer in het koppelingspedaal maar de werkelijkheid was precies andersom. Ik reed met gierende banden weg. Mijn pa was niet blij.

Maar nadien had ik al twee echte rijlessen gehad in een Toyota Carina II, gloednieuw met minder dan 500 km op de teller toen ik er mijn eerste meters in reed. Een grote auto, wit van kleur. Als ik in een auto van dat formaat kan rijden, dan moet dat ook met de kleinere Mazda kunnen.

Ik open het portier, neem plaats achter het stuur en start de auto na eerst de choke iets uit te trekken. De motor slaat meteen aan. Ik plaats de pook in de eerste versnelling, laat de koppeling deze keer wel rustig opkomen en rijd vanaf de smalle parkeerstrook de straat op richting de open ruimte voor mijn ouderlijk huis. De beperkte ruimte tussen twee auto’s voor en achter noodzaakt mij om achteruit in te parkeren. Net op het moment dat ik de Mazda in de achteruit zet zie ik in mijn achteruitkijkspiegel de stadsbus de straat inrijden. De straat is net iets breder dan de stadsbus dus passeren gaat niet. Ik voel enige nervositeit opkomen waardoor ik net iets te snel achteruit ga en te laat instuur. Het lukt me niet om in één vloeiende beweging in te parkeren. Ik rij weer vooruit en besluit door te rijden, voor de bus uit en een blokje om te gaan. Ik sla rechts af en daarna de eerstvolgende straat weer rechts. De bus passeert mij achterlangs. Daar ben ik vanaf. Maar voor mij zie ik een nieuw probleem opdoemen. Een auto met aanhanger blokkeert de doorgang. Twee mannen staan de aanhanger uit te laden. Ik moet dus achteruit de straat uitrijden, de doorgaande weg op. Weer een bijzondere verrichting erbij. Het achteruit rijden lukt, met zweet op mijn voorhoofd en klamme oksels. Ik zet de auto in de eerste versnelling om verder te rijden, niet naar de volgende straat maar een straat verderop, die wat breder is. Dat is niet de enige reden. De eerste, smalle straat, komt uit tegenover het huis van mijn tante. En ik wil niet rijdend gezien worden door mijn tante, die weet dat ik geen rijbewijs heb.

De tweede straat dus. Ik wil rechts afslaan, geef richting aan en kijk over mijn schouder. Nog net kan ik een scooterrijder ontwijken die zich nog even snel tussen de stoeprand en de Mazda door wringt. Geen obstakels in de straat, de auto’s links en rechts staan netjes geparkeerd en ik kan rustig en ongestoord rechtdoor rijden. Totdat ik mijn tante zie lopen. Wat doet zij nou weer hier? Ze loopt langzaam voor mij uit. Ik kan haar niet inhalen, want dan ziet ze mij. Oh fijn, ze gaat een praatje maken met een andere grijzende dame. Ik stop en overdenk mijn volgende stap. Ik heb nog een mogelijkheid om halverwege de straat linksaf te slaan, een smal zijweggetje in. Als ik daarna twee keer rechts ga kom ik op een doorgaande weg en kan ik mijn tante omzeilen.

Mijn voornemen om de auto eventjes voor het huis te parkeren loopt behoorlijk uit de hand. Ik ben nu al minimaal 500 m van huis en moet minstens dezelfde afstand nog terug rijden door smalle straten en een drukke doorgaande weg. En juist vandaag lijkt de helft van de vrienden en kennissenkring van mijn ouders op pad te zijn. Ik negeer een oudere man met een pet, die overduidelijk de auto van mijn ouders herkent en doe alsof ik aan een knopje van de radio zit te draaien. De eerste straat rechts, tenminste, dat was de bedoeling. Een verkeersbord weerhoudt me ervan. Verboden in te rijden, behalve voor fietsers! Natuurlijk, ik kom hier nooit met de auto, alleen op de fiets. Dat bord heeft nooit eerder betrekking gehad op mij, maar nu wel, tijdens mijn debuut als automobilist. Ik word genoodzaakt om nog verder om te rijden en kom gevaarlijk dicht bij het huis van andere familie en mijn voormalige lagere school.

Aan het einde van de straat wil ik rechtsaf slaan. Eerst een drempel over en dan de doorgaande weg op draaien. Het is gelukkig niet druk, maar tot mijn schrik zie ik weer een stadsbus opdoemen in mijn achteruitkijkspiegel. Waar komt die nou weer vandaan?! Ik schakel snel op, volg de bocht in de weg en rij inmiddels weer in de gewenste richting. Zelden had ik het gevoel verder van huis te zijn als op dit moment. Om het huis van mijn tante te ontwijken zal ik nog een extra blokje om moeten rijden. Ik kom langs een supermarkt, waar mensen hun winkelwagentjes uitladen en fietstassen staan vol te stoppen. Ja natuurlijk, weer zie ik een paar bekende gezichten, maar ik probeer zo strak mogelijk voor me uit te kijken. Niets aan de hand, ik ben meester over deze auto, heb alles onder controle. Net achttien, twee rijlessen achter de rug, ik mag mijzelf al best wel ervaren noemen. Zeventig op de teller? Da’s te hard, gas terug, ik mag hier maar vijftig. Afremmen, niet te hard, richting aangeven, uitkijken voor de fietsers op het parallel gelegen fietspad en afslaan. Mooi genomen bochtje, al zeg ik het zelf. Misschien een beetje te ruim, maar ik miste die hond in de berm ruimschoots.

Nog een keer rechts, stukje rechtdoor met twee drempels en ik heb alweer zicht op de entree van mijn straat. Het plekje voor het huis is nog vrij. Ik zie dat de auto die voor het huis van de buren geparkeerd stond ook is vertrokken dus ik kan nu gemakkelijk vooruit inparkeren. Even schamp ik met de zijkant van het rechter voorwiel langs de stoeprand, maar het contact was minimaal. No damage, niets aan de hand. De auto staat stil, eindelijk. Even sluit ik mijn ogen, slaak een diepe zucht en zet de motor af. Het voelt alsof ik honderd meter onder de top van de Mount Everest gestrand ben. Dat is ook een knappe prestatie, maar de euforie ontbreekt omdat de top niet gehaald is.

Ik stap snel uit, ga het huis in, hang de autosleutels weer aan het haakje en neem mij voor niet weer zo’n stunt uit te halen. Ik had mijn lesje wel geleerd.
Een kwartier later komt mijn moeder thuis. “Is jouw vader al thuis?”
“Nee”.
“Wie heeft dan de auto op zijn plek gezet?”
“Euh, ik. Er stonden verder geen auto’s meer op de parkeerstrook dus ik dacht , ik duw ‘m even naar voren”.
“Okay”. Ze kijkt me even aan, trekt één wenkbrauw omhoog en zegt “Ik kwam jouw tante zojuist tegen. Ze vond dat je al goed kan autorijden…….

donderdag 15 mei 2014

Heart on Fire


Hij keek naar het scherm. Het stond er echt. “Onderwerp: uitnodiging schoolreünie”. Nou zullen we het hebben, dacht hij. Roelof klikte met de muis op de ingekomen mail en het bericht opende zich in een groot scherm.

Beste oud-klasgenoten. Op 4 april is er een reünie van de zesde klas van de Da Costaschool, lichting 1983”. Na enkele wervende woorden volgde het verzoek om per mail te laten weten of hij aanwezig zal zijn. Wat een moment voor een reünie. Zijn leven lag sinds kort in puin. Zijn vrouw was er een paar maanden geleden vandoor gegaan, hij zal binnenkort de echtelijke woning moeten verkopen en vervangende woonruimte moeten zoeken. Met het wegvallen van haar inkomen was het huis te duur voor hem geworden. Ook zijn favoriete auto, een onberispelijke zescilinder Lexus IS300 Sportcross met 214 pk, was uit zijn leven verdwenen en ingeruild voor een tweedehands driecilinder Aygo met 68 pk. Hadden ze die reünie niet twee jaar eerder kunnen houden? Toen leek alles nog koek en ei en had hij tenminste iets om over op te scheppen, want dat is waar reünies voor zijn. Laten zien dat je het gemaakt hebt in het leven, dat je succesvol bent, met een mooie vrouw, sportieve en slimme kinderen en een prachtige auto die door elke autoliefhebber begeerd wordt. Twee jaar geleden leek het allemaal nog vanzelfsprekend te zijn. Er leek geen limiet te zitten aan zijn voorspoed. Totdat het bedrijf waar hij werkte totaal onverwacht een grote order misliep en er zich geen nieuwe opdrachten aandienden. In korte tijd werd een groot aantal mensen ontslagen. Hij mocht nog enkele maanden blijven om lopende zaken af te ronden maar ook zijn functie bleek eindig te zijn. Het had hem in die periode veel spanningen gegeven en zijn relatie had er ernstig onder geleden. Zijn vrouw trok het niet meer: zijn depressieve buien, zijn woedeaanvallen en huilbuien. Hij was verworden tot een schim van de man die hij ooit was.

Een paar maanden geleden kwam de kentering, hij had na een half jaar werkloos te zijn geweest een andere baan gevonden. Minder uren, lager salaris, maar hij had weer werk. Maar het leed was al geschied, zijn vrouw had haar biezen gepakt en was vertrokken. Ze had de kinderen meegenomen. Hij zag ze alleen nog in het weekend.

Niet echt een succesverhaal. En dan komt juist nu de uitnodiging voor de reünie met oud-klasgenoten waarvan hij een groot aantal al 30 jaar niet heeft gezien. Slechts een enkeling had hij minder dan 25 jaar niet gezien en hooguit één of twee personen tien jaar of korter geleden. Er was dus heel wat bij te praten en hij was nieuwsgierig naar hun verhalen, naar hun werk en gezinssituatie. Hij klikte op de reply knop en tikte een berichtje met de mededeling dat hij van de partij zou zijn.

Hij rende meteen naar boven, naar de zolder, op zoek naar schoolfoto’s. Wie zaten er ook alweer in zijn klas. Hoeveel kinderen waren het en wat waren hun voor- en achternamen? Terwijl hij zocht probeerde hij zich de namen te herinneren. Hij wist er nog opvallend veel, allemaal eigenlijk. En dan te bedenken dat hij zich tegenwoordig nauwelijks namen kan herinneren van mensen die hij recentelijk ontmoet heeft. Wat er jong is ingestampt krijg je er niet meer uit. Net als bepaalde gevoelens, zo bleek, want op het moment dat hij de naam van Ella noemde voelde hij een warme gloed door zijn lijf trekken. Wat was hij verliefd geweest op dat prachtige meisje, een meisje dat zich ogenschijnlijk niet bewust was van haar schoonheid, hetgeen haar nog begeerlijker maakte. Zij zette zijn hart in vuur en vlam, liet hem sneller lopen, hoger springen, mooier zingen. Hij kon alles beter als hij haar zag, door het vuurtje dat zij bij hem wist aan te wakkeren. Handstand, ballen gooien, hinkelen, hij overtrof zichzelf met alles als zij in de buurt was. Met alles, behalve met praten. Zodra hij haar rechtstreeks wilde aanspreken stotterde hij of sprak hij andere woorden dan hij wilde. De gewenste luchtige opmerking bleef achterin zijn keel hangen en voordat hij het wist zei hij dingen die hem de bijnaam ‘professor’ hadden bezorgd. Een soort algebraïsch gebazel kwam er uit zijn mond, waarna zij hem telkens opnieuw vriendelijk doch enigszins verbaasd toelachte en vertwijfeld wegliep.

Hij kon zich nauwelijks voorstellen dat het meisje van toen nu een vrouw is van 43. Maar sommige mensen blijven zoals je ze hebt leren kennen. Tijd en ruimte lijken weg te vallen als je ze na lange tijd weer ontmoet. Hij kon niet wachten om Ella weer te zien. Hoelang had hij niet aan haar gedacht? Dertig jaar, twintig jaar? Tien misschien? Of was zij nooit uit zijn gedachten geweest, had ze altijd een rol in zijn leven gespeeld zonder dat hij zich er bewust van was?

De dag van de reünie brak aan. Hij had het moment van zijn bezoek aan de kapper er op afgestemd. Twee weken eerder was hij naar Kapper Klaas gegaan. Een kapper van de oude stempel die nog ouderwets in oren knipt zonder zich te verontschuldigen, tijdens het knippen ongegeneerd zijn neus ophaalt en minstens twee keer per knipbeurt een sneetje in de hoofdhuid veroorzaakt door met de punt van zijn schaar in de hoofdhuid te prikken op het moment dat hij niest. Twee weken na deze marteling waren de wondjes genezen en zat zijn haar zoals hij het graag wilde. Zijn schoenen waren gepoetst, hij had nette maar niet te formele kleren uit de kast getrokken en zich zorgvuldig aangekleed met oog voor detail.

Na een klein uur rijden draaide hij de parkeerplaats op bij het café dat voor deze gelegenheid was afgehuurd. Hij was iets later dan bedoeld doordat hij zijn autosleutels even kwijt was. Die bleken na ruim een kwartier zoeken in de wasmand te liggen. De zenuwen hadden hem veranderd in een verstrooide man. De parkeerplaats was al behoorlijk gevuld en zo op het oog was zijn Aygo van alle aanwezige auto’s niet alleen de kleinste maar ook de oudste en goedkoopste auto. Hij spotte maar liefst drie Mercedessen waarvan één SL, twee BMW’s, een Mazda MX5, twee Audi’s, een A4 en een A5 en nog enkele auto’s uit het hogere D-segment. Allemaal minder dan drie jaar oud. “Fijn, dat belooft nog wat voor de rest van de avond”, mompelde hij tegen zichzelf.

Hij stapte uit, deed bij gebrek aan een afstandbediening de auto met de sleutel op slot en liep naar de ingang van het café. Hij hoorde achter de gesloten deur mensen praten en lachen. Voordat hij de deur opende haalde hij even diep adem en zette een zelfverzekerde blik op. “Hé, daar is Roelof”, hoorde hij iemand zeggen die hij herkende als Arjan. Roelof lachte, knikte ter begroeting met zijn hoofd en liep de meute tegemoet. Zijn blik ging snel door de ruimte. Geen Ella. Hij gaf iedereen een hand, peilde de gezichten en zocht razendsnel in zijn herinnering naar de bijbehorende namen die hij vervolgens uitsprak ten teken dat hij de persoon herkende. In de meeste gevallen werd zijn begroeting beantwoord met het uitspreken van zijn naam, hetgeen hem deugt deed. Hij werd dus ook herkend.

Hij liep naar de bar, bestelde een chocolademelk en mengde zich met het glas in de hand in een gesprek totdat de deur openging en een prachtige vrouw binnenstapte. Zijn hart sloeg een slag over, een tinteling trok door zijn huid. Hij voelde spanning, opwinding en zenuwen tegelijk. Het vuurtje laaide weer op. Hoe was dit mogelijk, na al die jaren? De laatste keer dat hij zich zo voelde was acht jaar geleden, toen hij zijn Lexus bij de dealer mocht ophalen.

De tijd was mild geweest voor haar. Wat zag ze er goed uit. Ze was gerijpt onder perfecte omstandigheden. “Hé Ella”, riep Arjan, die zich net als vroeger graag liet horen. Roelof wenste dat hij ook zo spontaan kon zijn. In plaats daarvan stond hij afwachtend in de ruimte, als een kleine jongen aan wie een snoepje is beloofd als hij een minuut stil kan blijven staan. Ella keek het zaaltje in. Aan haar ogen kon hij zien dat ze mensen herkende. Hij zag de twinkeling in haar ogen, de zachte blik, de rust die ze van nature uitstraalde. Ze begon handen te schudden en hier en daar een zoen uit te delen. Een zoen van Ella, dat zou geweldig zijn. Ze stond nu bij Dennis en Marjet. Bij de eerste legde ze een hand op de schouder, die spontaan in goud leek te veranderen en bij de ander liet ze een hand langs het oor glijden om een opvallende oorbel te kunnen bekijken. Ze lachte, gaf een knipoog en liep vervolgens naar hem toe. Het was zover, eindelijk de hereniging. Mooie, lieve Ella.

“H-hai Ella”, sprak hij met een diepe zucht. “Hoi euh….”. Ze keek hem aan, liet haar blik van top tot teen gaan, deed een klein pasje achteruit en keek hem daarna recht in de ogen. Roelof voelde zichzelf in de grond zakken. “Geef me een hint”, zei ze met een warme stem. “Ze herkent me niet”, dacht hij paniekerig. Hij kromp ineen van ellende, moest alle moed bijeenrapen om niet in tranen uit te barsten totdat hij woorden naar boven voelde borrelden. Woorden die hij niet kon sturen, die een eigen leven leken te leiden net als vroeger. “Het is een kwestie van observeren en elimineren, Ella. De klas bestaat uit een verzameling van unieke individuen waarvan ongeveer de helft vrouwelijk en de helft mannelijk is. Ik behoor tot het mannelijke deel. Je hebt inmiddels met vrijwel alle leden van deze deelverzameling kennis gemaakt, op één na. Dus blijft over …….?” “Roelof natuurlijk!”, zei ze lachend. “Dat kan niet missen. De enige waarvan ik vroeger nooit begreep wat hij zei”. Ze pakte zijn beide handen, deed een stap in zijn richting, kwam tegen hem aan staan en fluisterde in zijn oor: “Ik herkende je meteen hoor, mooie man. Jij bent de reden waarom ik vanavond ben gekomen. Blijf bij me in de buurt, ik wil je niet nog een keer uit het oog verliezen, professor”. Ze drukte haar wang tegen de zijne en bleef zo een paar seconden staan terwijl hij haar rustig voelde ademen. Ze keerde zich om en liep van hem weg zonder zijn hand los te laten. Roelof volgde haar, naar de garderobe, met roodgloeiende wangen. Hij beleefde zojuist de mooiste minuut uit zijn hele leven. Het vuur in hem brandde harder dan ooit. Hij dacht niet meer aan zijn vrouw, niet aan zijn kinderen en zelfs niet aan zijn Lexus.

dinsdag 22 april 2014

Da's nou zonde

Edwin keek verbijsterd naar de pook, daarna naar de bestuurder en vervolgens weer naar de pook. Zijn mond stond open en bleef open staan, minstens tien seconden lang. Een hoog piepend geluid kwam uit zijn keel, alsof hij iets probeerde te zeggen maar het niet kon doordat zijn hersenen niet konden verwerken wat hij zojuist had aanschouwd. De man achter het stuur lachte schaterend en gaf nog wat gas bij.

Dertig minuten eerder begon Edwin aan zijn laatste ritje in de Corolla 1.3 HB uit 1988. Onderweg dacht hij terug aan het moment waarop de Corolla de zijne werd. Hij had het autootje bijna drie jaar geleden gekocht tijdens een Paasshow. Het stond in een hoekje weggedrukt en in tegenstelling tot de andere occasions in de showroom werd er bij aanschaf van deze Corolla geen extra inruilpremie geboden. Dat was ook niet nodig, Edwin had niets in te ruilen en de prijs van het bescheiden autootje was scherp. Zonder een proefrit te maken kocht hij het wagentje voor duizend euro, inclusief nieuwe APK en een beurt. De Corolla zag er werkelijk keurig uit. Het lakwerk was in orde, er zaten geen krassen of deuken in en de pookknop glom als nieuw. De vier cijfers en de ‘R’ op de pookknop vertoonden geen sporen van slijtage. Voor dit autootje was goed gezorgd, zo concludeerde hij tevreden.

Twee dagen na het Paasweekend kon hij de auto ophalen en kon hij zijn eerste meters afleggen. De trekkracht was goed, de 75 paarden onder de motorkap waren gretig maar de verbruiksmeter remde zijn enthousiasme enigszins. Bij sportief optrekken schoot de meter al snel in het rood. Tijdens de eerste rit had hij al bedacht om een stukje tape op de verbruiksmeter te plakken. Tevreden over zijn eigen creatieve idee reed hij de snelweg op om de auto de sporen te geven. Vooral in de derde versnelling zat er veel pit in de motor. Hij kon lang doortrekken in de drie, tot voorbij de 6000 toeren. Pas bij 100 kilometer per uur schakelde hij door naar de vierde versnelling. Maar vanaf 110 werd de motor behoorlijk luidruchtig. Dat was een minpuntje. Maar ook hier had hij een creatieve oplossing voor: hij zette de stereo-installatie lekker hard.

Na bijna dertigduizend kilometer in drie jaar werd het tijd voor verjonging. Binnenkort zou Edwin meer kilometers gaan maken vanwege een verandering van werklocatie en daarom wilde hij een modernere auto met een gunstiger brandstofverbruik en wat minder decibels bij hogere snelheden. De Corolla moest het veld ruimen, maar hij wilde de auto graag binnen de landsgrenzen houden. Daarom had hij binnen zijn vrienden- en kennissenkring geïnformeerd of er iemand was die de youngtimer van hem wilde overnemen. Een voetbalvriend had aangegeven dat zijn zoon er wel oren naar had. De jongen was idolaat van oude Japanse auto’s, sleutelde graag en de Corolla voldeed aan zijn criterium van een youngtimer: het bouwjaar van de auto moest ouder zijn dan zijn geboortejaar.

Edwin ging de bocht om en reed de straat in waar zijn vriend woonde. Hij stopte voor de woning met huisnummer 28. Zijn komst was al opgemerkt want vrijwel direct nadat hij was gestopt ging de voordeur open en kwamen twee mannen naar buiten lopen: een jong en een wat ouder exemplaar, die ondanks het leeftijdsverschil erg veel gelijkenissen vertoonden. Blond half lang haar, een smal gezicht met een spitse neus. Beiden waren circa 1 meter 80 lang. Vader en zoon. Ze kwamen bij de Corolla staan en gaven Edwin, die was uitgestapt, een hand. “Hallo Edwin. Dit is mijn zoon Johan”. Edwin schudde de hand van Johan. “Heb je zin in een proefrit?”, vroeg Edwin op vriendschappelijke toon. “Zeker!”, antwoordde Johan. Edwin maakte een uitnodigend gebaar richting de bestuurderstoel en ging zelf op de bijrijderstoel zitten. “Moet ik je nog uitleggen hoe het één en ander werkt?”, vroeg hij aan Johan nadat deze zijn gordel had omgedaan. “Nee, ik ken deze wagentjes als mijn broekzak”, zei Johan zelfverzekerd. Hij keek even om zich heen, keek naar de klokjes in het dashboard, bewoog de hendels aan het stuur op en neer en bewoog de pook van neutraal naar de eerste versnelling. “Heb je er een nieuwe pookknop ingezet?”, vroeg Johan. “Nee, die zat er al in toen ik ‘m kocht. Het ligt wel lekker in de hand, vind je niet?” “Ja, dat wel, maar jammer dat het geen originele knop is. Maar een vriend van mij heeft er nog wel één liggen”.

Johan keek in de achteruitkijkspiegel, daarna in de linker buitenspiegel en over zijn schouder en trok rustig op. Hij reed rustig de woonwijk uit en verliet na enkele minuten de bebouwde kom. De jonge bestuurder gaf wat gas bij en schakelde vlot van drie naar vier. “Het enige minpuntje is dat de auto op hogere snelheid vrij veel toeren maakt en daardoor nogal lawaaiig is”, merkte Edwin verontschuldigend op. “Maar daar hebben we de prima werkende stereo voor”, vervolgde hij guitig.
Johan glimlachte, gaf nog wat gas bij en bewoog de pook vanuit de vier iets naar voren, duwde vervolgens naar rechts en weer naar voren. Het toerental viel een stukje terug en het motorgeluid nam hoorbaar af. “Wat deed jij nou?, vroeg Edwin. “Ik schakelde naar de vijf”, antwoordde Johan nonchalant. “Vijf? Hoezo vijf? Deze auto heeft vier versnellingen!” Johan keek Edwin aan. “Dit is een twaalfklepper viercilinder met 75 pk en vijf versnellingen. Deze pookknop is niet origineel, die komt uit een andere auto. De cijfers gaan tot vier, maar de bak heeft vijf versnellingen”, zei Johan lachend. Hij keek Edwin met grote ogen aan, alsof hij niet kon geloven dat dit niet bekend was. Edwins mond viel open. “Wist je dat al die tijd niet? Hahaha, da’s zonde!” Edwin antwoordde niet, er kwamen slechts piepgeluiden uit zijn mond.

dinsdag 25 maart 2014

Een gedenkwaardige rit


Het weer was precies zoals voorspeld: zonnig en warm. En dat waren ideale omstandigheden voor een ritje met de Kever. Doelloos rondrijden heeft z’n charmes, maar een rit met een bestemming is zo mogelijk nog leuker. Op die mooie zaterdagmiddag reed Teun in zijn parelwitte Kever van bouwjaar 1965 richting Zutphen om een kijkje te gaan nemen bij 'Burton', een bedrijf dat zich heeft toegelegd op het verbouwen van 2CV's tot tweepersoons roadsters. Niet helemaal zijn stijl, hij zag een 2CV het liefst in zijn originele jas, maar als die jas tot op de draad is versleten dan is het vervangen van de carrosserie door een kunststofcarrosserie van Burton een acceptabel alternatief.
Vlakbij Burton is een sloperij gevestigd. Van een busritje dat hij ooit maakte vanaf station Zutphen richting Dieren, in een periode dat de treinen niet reden en er vervangend vervoer was ingezet, wist hij dat de sloperij een groene Kever als uithangbord heeft. Na het informatieve bezoekje aan Burton reed Teun naar de sloperij, waar hij een leuke foto wilde maken van zijn Herbie met het 'uithangbord'.

De toegangspoort naar de parkeerplaats van de sloperij was nog open en hij reed de Kever het geasfalteerde terrein op en parkeerde voor het kantoor, waar boven op een luifel de groene Kever stond. Hij duwde de chromen deurklink naar beneden, duwde het portier open, stapte uit, koos een mooie positie om zijn Kever te vereeuwigen met de groene Kever erboven en drukte af. Op het schermpje van zijn digitale fotocamera controleerde hij het resultaat en knikte tevreden. De foto was gelukt, zijn doel was geslaagd. Na de foto genomen te hebben keek hij ter oriëntatie even om zich heen en liep hij naar het hek aan de rechterzijde van het kantoor om te kijken of er nog interessante auto's op het achterterrein stonden. Dit hek was echter op slot, net als het kantoor. Alles lag er op deze mooie zaterdagmiddag verlaten bij. Het was tien minuten na vier, de tent was gesloten. Een wandeling over het sloopterrein zat er dus niet in, maar er viel vanachter het hek genoeg te zien.

Aan de linkerzijde van het terrein zag hij een blauwe Volvo 480 staan. Altijd jammer als zo'n karakteristiek model op de sloop belandt. Maar als donor kan dit exemplaar andere 480's helpen in hun voortbestaan. Liever ontleden dan pletten, is zijn motto is zo'n geval. Teun pakte zijn fototoestel, duwde deze tussen de verticale spijlen van het hek door om een foto te maken van de auto’s op het terrein. Plotseling voelde hij een harde klap tegen zijn rechter onderarm, alsof hij een stroomstoot kreeg toegediend. Even dacht hij dat het hek onder stroom stond en in een reflex trok hij zijn arm naar zich toe hetgeen niet lukte. Hij zat vast! Een fractie van een tel later zag hij dat de klap door iets heel anders werd veroorzaakt. Een grote waakhond, met de gestalte van een kortharige gele herder, had zich in zijn onderarm vastgebeten en probeerde al grommend Teun tussen de spijlen van het hek door te sjorren. Voordat hij goed en wel besefte dat deze hond bezig was zijn blote onderarm aan stukken te rijten, bevrijdde Teun zichzelf met een flinke ruk en een harde schreeuw uit de met puntige tanden gesierde bek, waarbij zijn huid als een krant openscheurde. Hij viel bijna achterover, deed snel een stap achteruit en hervond zijn evenwicht. Hij bedacht zich geen moment, draaide zich om, rende terug naar Herbie en sprong met een bonkend hart achter het stuur.

De motor draaide nog stationair. Hij had direct kunnen wegrijden, maar merkte dat hij een paar tellen nodig had om zichzelf te herpakken. Wat was er in vredesnaam gebeurd? Hij had die hond niet gezien, er was niet geblaft, zelfs niet gegromd. Er was geen enkele waarschuwing aan deze aanval vooraf gegaan. Het beest moet dicht langs het hek hebben geslopen om hem bij verrassing te kunnen grijpen. De vuile gluiperd! Hij voelde een enorme kwaadheid in hem opborrelen maar maande zichzelf weer tot rust. Hij moest eerst de schade aan zijn onderarm bekijken. Hij kreeg zijn arm niet goed gedraaid waardoor hij het niet goed kon zien, maar zijn digitale fotocamera bood uitkomst.

Met het toestel in zijn linkerhand maakte hij een foto van zijn rechter onderarm. Wat hij op het schermpje zag oogde tamelijk onsmakelijk en hij voelde zich onpasselijk worden. In ieder geval één hoektand was diep in zijn vlees doorgedrongen en alle andere voortanden hadden hapjes uit zijn huid genomen. Een vloek ontsnapte uit zijn mond. Had hij nu mazzel gehad of pure pech? Mag je van pech spreken als iemand zich uit de kaken van een bloeddorstige hond heeft weten te bevrijden, er geen bloed uit zijn arm spuit en hij zijn vingers nog kan bewegen? Mazzel of niet, hij moest zo snel mogelijk naar het ziekenhuis en Herbie moest hem daar zo snel mogelijk naar toe brengen.


Hij zocht naar een doek of iets dergelijks maar hij had niets bij zich waarmee hij de wond verantwoord kon afdekken. Dan de arm maar hoog houden, dacht hij, maar schakelen met de arm omhoog lukte niet. Door schuin naar rechts te hangen kon hij zijn onderarm toch enigszins omhoog houden tijdens het schakelen. Hij voelde een stroompje bloed richting zijn elleboog stromen.

Na een paar honderd meter moest hij stoppen voor een rood verkeerslicht. Dat kwam erg slecht uit, hij kon geen oponthoud gebruiken. Om zo snel mogelijk te kunnen optrekken hield hij met zijn voet de koppeling ingedrukt, maar zijn linkerbeen begon hevig te trillen. Het leek er op dat het besef van hetgeen hem zojuist was overkomen met een paar minuten vertraging doordrong in de rest van zijn lichaam.
Het licht sprong op groen en hij trok snel op maar vlak na de verkeerslichten stopte hij op een parkeerplaats om even te kalmeren en het thuisfront via zijn mobiel in te lichten.

"Hoi, met Teun. Ik ben in Zutphen. Zojuist ben ik door een hond in mijn arm gebeten en nu ben ik op weg naar het ziekenhuis. Doe jij nog even boodschappen, want daar heb ik waarschijnlijk geen tijd meer voor."
Aan de andere kant van de lijn klonken klanken van verbijstering. “Verdorie, wat heb je nou weer gedaan Teun!”? “Ja zeg, ik heb niets gedaan! Een hond heeft mij gebeten en ik bloed als een rund. Ik ga nu naar het ziekenhuis. Je ziet me wel weer verschijnen”. Teun verbrak de verbinding en smeet zijn mobieltje op de achterbank.“Vrouwen!”

Hij vervolgde rap zijn weg door het verkeer terwijl hij zich probeerde te herinneren hoe hij bij het ziekenhuis moest komen. De kortste route was gewoon rechtuit bij de volgende verkeerslichten, maar een wegversperring maakte duidelijk dat de doorgaande route was geblokkeerd wegens werkzaamheden en dat er een omleidingroute was ingesteld. “Ook dat nog”, mopperde Teun. Nog meer bochten, nog meer terug- en opschakelen. Het zal ook eens niet! Hij moest vanwege de wegomlegging nog ongeveer vijftien minuten rijden voordat hij bij het ziekenhuis zou arriveren. De omleidingroute voerde hem over onbekende wegen, met veel te veel bochten en drempels. Waar het kon gaf hij vol gas. De 34 paardenkrachten van de luchtgekoelde motor moesten flink aan de bak, vooral omdat hij zo weinig mogelijk wilde schakelen en daardoor flink toeren moest maken om in de tweede versnelling tempo te kunnen rijden. Zijn arm probeerde hij continu zo hoog mogelijk te houden om het lekken van bloed te voorkomen. Hij hield zijn elleboog tussen de voorstoelen, zodat het bloed op de rubbermat drupte en niet op de bekleding.

Niet alleen zijn been trilde, ook zijn linkerarm waarmee hij de auto bestuurde, begon te trillen. Hij voelde zich licht in het hoofd. Hij had nooit tegen bloed gekund, al helemaal niet als het zijn eigen bloed was. Hij draaide het raampje iets open en liet een frisse luchtstroom langs zijn gezicht waaien hetgeen hem goed deed. Het ziekenhuis kwam in zicht. Nog een paar bochten en een rotonde en hij was bij de slagboom, waar hij op een knop drukte, een bonnetje uit een gleuf trok en onder de opgaande slagboom doorreed. Er waren genoeg plekken vrij en hij parkeerde zo dicht mogelijk bij de ingang van het ziekenhuis.

Even overwoog hij om strompelend en kermend het ziekenhuis in te lopen, maar dat zou zijn reputatie van stoere bikkel niet ten goede komen, dus hij haalde diep adem en probeerde zich zo flink mogelijk te houden terwijl hij naar de ontvangstbalie liep en met een stalen gezicht informeerde naar de Eerste Hulp. Eerste Hulp betekende niet hetzelfde als snelle hulp. Hij mocht in de wachtkamer plaatsnemen, tussen de sukkels van Zutphen, de mensen die van hun fiets waren gevallen, hun hand hadden verbrand tijdens een barbecue of een nietpistool op een vinger hadden afgevuurd.

Een half uur later waren de gaten in zijn arm met hechtpleisters dichtgetrokken, zat zijn onderarm in verband, had hij een tetanusinjectie gehad en was hij voorzien van een recept voor een antibioticakuur van een week. De week daarop moest hij nog twee keer terugkomen voor controle van de wond, in verband met mogelijke infecties. In de tussenliggende periode verbeeldde hij zich dat hij ’s ochtends wakker werd met schuim op de mond.

De onderarm oogde de eerste weken nog gehavend door het bonte kleurenpalet en zou nooit meer helemaal egaal worden. We leven nu drie jaar later. De wonden zijn dicht, de korsten hebben plaats gemaakt voor nieuwe, dieproze huid. Zijn streven naar blijvende perfectie was echter abrupt geëindigd. Zijn onderarm heeft een blijvende schakering aan littekens. Maar alles functioneert zoals het moet en dat is het voornaamste. Hij heeft geluk gehad, zo besefte hij later. Daar, op dat verlaten bedrijventerrein was hij na het incident op zichzelf aangewezen. Maar Herbie, zijn trouwe hobbyauto, liet hem in de belangrijkste 15 minuten van die dag niet in de steek. Samen reden ze tijdens deze gedenkwaardige rit vol gas door Zutphen, op twee wielen over de rotondes. Ze vormden samen hun eigen rescueteam.