woensdag 17 december 2014

Zonder verlichting


Een snerpend geluid vulde de slaapkamer. Jaap schrok wakker. Twee keer had hij op snooze gedrukt en even zo vaak was hij weer in slaap gevallen. De derde keer snooze trok hem abrupt uit zijn slaap. Hij had eerder naar bed moeten gaan, dan had hij vlotter op kunnen staan. Nu moest hij wéér haasten, net als alle voorgaande dagen. Hij leerde het ook nooit. Kreunend stapte hij uit bed, trok zijn pyjama uit, stapte in zijn broek, trok een trui over zijn hoofd en sjokte naar de keuken om te ontbijten. Tijd om brood te smeren was er niet. Hij greep een boterham, propte die in zijn mond, greep een pak hagelslag en zette deze aan zijn mond. Een stroompje hagelslag gleed zijn mond in en vermengde zich al kauwend met het brood. Een slok water zorgde ervoor dat hij de brij kon doorslikken.

Even later stond hij buiten bij zijn fiets. Het was snijdend koud. Vannacht had het flink gevroren en de kou verkrampte zijn vingers bij het ontgrendelen van zijn fietsslot. Hij moest nu echt haast maken, anders kwam hij te laat op zijn werk. Jaap ontwikkelde sinds een jaar cursussen voor het bedrijfsleven en de overheid en haalde daar veel voldoening uit, maar ’s ochtends op tijd beginnen was een zware opgave voor hem.

De duisternis was nog niet uit de lucht, de zon zou nog zeker een half uur onder de horizon blijven. Hij drukte de dynamo op zijn voorband, stapte op de fiets en versnelde in de richting van het centrum. Na tien seconden reed hij op volle snelheid. De dynamo loeide en de fietslamp gloeide maximaal. Bij het naderen van het kruispunt zag hij de straatklinkers glinsteren in het oranje schijnsel van de straatlantaarns. De bewondering voor dit schouwspel sloeg snel om in vrees toen het besef doordrong dat de klinkers waren bedekt met een filterdun laagje ijs. Hij probeerde af te remmen maar zijn snelheid lag te hoog, met als gevolg dat hij doorschoot op de ijzige vlakte en zijn voorwiel zijdelings weggleed. Met een harde smak belandde hij op de straat en gleed enkele meters door. De trapper kraste over de klinkers terwijl hij krampachtig het stuur bleef vasthouden. De glijpartij eindigde met een doffe dreun tegen de stoeprand.

Oef.

“Gaat het?”, vroeg een bezorgde voorbijganger. De man keek hem fronsend aan.

“Het gaat”, antwoordde hij met geknepen stem terwijl hij de uitgestoken hand van de voorbijganger dankbaar aanvaardde, waarna hij zich omhoog liet trekken. Zijn knie, heup, pols, elleboog en schouder voelden beurs aan. Zijn broek was ter hoogte van zijn linkerknie gescheurd en uit zijn knie liep een stroompje bloed.

“Daar moet je wel even naar laten kijken, sprak de behulpzame man bezorgd”.

“Zal ik doen”, zei hij. Ondertussen trok hij het fietsstuur recht en nam hij met enige moeite weer plaats op zijn fiets. Hij bedankte de behulpzame burger en vervolgde zijn weg. Tot zijn ergernis merkte Jaap dat de trapper was verbogen, het achterspatbord aanliep en er een slag in het voorwiel zat. Hij baalde, zuchtte en schudde zijn hoofd. Plots zag hij een tiental meters voor hem een bordje oplichten. ‘Stop’ stond er op het bordje. Klaarovers? Hier?

“Stap maar af”, hoorde hij een man in uniform zeggen. Politie!

“Wat is er aan de hand?”

“Je rijdt zonder verlichting.”

“Nee hoor…..”. Zijn stem doofde uit. Hij realiseerde zich nu pas dat zijn koplamp was gesneuveld door de valpartij.

“Je krijgt een proces-verbaal voor het rijden zonder verlichting”.

Jaap kneep zijn ogen even samen en reageerde vervolgens fel op deze ongewenste aankondiging.

“Ik ben net gevallen man! Ik lig in de kreukels! Als je goed had opgelet had je mij zojuist tegen het wegdek kunnen zien smakken, met mijn licht aan! Gevallen omdat de gemeente niet gestrooid had op een kritiek punt! Je zou ook mededogen kunnen tonen in plaats van boetes uitdelen”.

Hij was écht boos. De frustratie over de val kwam er in felle bewoordingen uit. De agent bleef stoïcijns tijdens zijn tirade. “Heb je een legitimatiebewijs bij je?”

“Misschien, weet ik niet, in mijn tas waarschijnlijk”. Hij stapte af, trok zijn fiets de stoep op en plaatse deze tussen de agent en hemzelf.

“Wat gaat dit geintje kosten”, vroeg hij geagiteerd?

“Zeventig euro, vijfendertig per licht, voor en achter”.

“Zeventig euro?! Daar koop ik een andere fiets voor!”

Daar koop ik een andere fiets voor, herhaalde hij mompelend. Hij keek naar de agent die zijn bonnenboekje tevoorschijn trok, keek daarna vlug om zich heen en maakte een razendsnelle afweging. In het schijnsel van de straatlantaarns was hij nauwelijks herkenbaar in zijn donkerblauwe winterjas en rode pet. Hij nam een rebels besluit. Zonder vooraankondiging liet hij zijn fiets los en sprintte hij er vandoor. De fiets viel met luid gekletter op de stoep, voor de voeten van de agent. Hij sprong over een paar struiken en rende een park in. Hij bleef rennen tot aan de andere kant van het park. Zijn knie protesteerde, zijn hele lichaam protesteerde, maar hij was niet van plan zich te laten bekeuren omdat hij averij had opgelopen na een flinke valpartij. Hij had een sterk gevoel van rechtvaardigheid en een bekeuring botste met dat gevoel. Hij nam de pet van zijn hoofd, trok zijn jas uit, keerde deze binnenstebuiten waardoor de rode voering hem een totaal ander aanzien gaf. Hij liep zo snel mogelijk richting huis, aan de kant van de straat waar geen lantaarns staan. Er waren helaas weinig mensen op straat zodat hij niet in een meute kon opgaan. Even verderop stonden bomen, die hem extra beschutting konden geven. Hij keek schuchter om zich heen en versnelde zijn pas. Hij leek de dans te ontspringen. Geen agenten, geen politiewagens, geen sirenes of zwaailichten. Zonder verdere problemen bereikte hij zijn huis, opende de deur en ging snel naar binnen. De duisternis had hem gered.

Zijn hart bonkte op volle snelheid. Hij voelde het in zijn borst en in zijn hoofd. Jaap gaf zichzelf een minuut om weer rustig te worden, greep toen de telefoon en toetste het nummer in van zijn werkgever, met wie hij om acht uur een overleg zou hebben over de voortgang van de opzet van de cursus ‘Integriteit’ waar hij aan werkte.

“Met Jaap. Ik ben ziek. Ik had nog willen komen, maar mijn fiets blijkt ook nog te zijn gestolen…. Inderdaad, balen! Ik heb de puf niet om te gaan lopen, ik heb hoofdpijn en rillingen. Ja, ik duik zo mijn bed weer in. Ik spreek je later……..”.