maandag 30 december 2013

Enjoying life


De tijd schrijdt gestaag voort. Komend jaar word ik alweer 46 en bevind ik mij dichter bij de 50 dan bij de 40. Het zal met het toenemen van de leeftijd steeds moeilijker worden om op fysiek gebied overtuigend dynamisch te blijven. Ik merk het nu al als ik ga stappen. Op het moment dat ik geeuwend besluit om weer huiswaarts te keren omdat de klok voorbij middernacht is gegaan kom ik jongelingen tegen die nog aan hun stapavond gaan beginnen. Ik heb er dan al vier uur cafébezoek op zitten, mijn keel voelt als schuurpapier, mijn ogen prikken van vermoeidheid en mijn benen lopen vol met lood. En dan ben ik nog gewoon nuchter want ik drink niet. Maar ik merk steeds eerder waar mijn fysieke grenzen liggen. En daar komt nog bij dat, hoe onbevangen ik ook zou willen zijn, ik door de verantwoordelijkheden die ik draag verstandige besluiten moet nemen. Ik kan mij in het uitgaansleven geen ondoordachte acties meer veroorloven waarmee ik mijn gezondheid op het spel zet. Ziek worden kan iedereen overkomen, natuurlijk, maar ziek worden als gevolg van onachtzaamheid is iets wat ik mij in mijn nieuwe rol van alleenstaande vader niet kan veroorloven. En omdat ik steeds ouder en brozer word liggen mijn grenzen steeds dichterbij. Ik kan het ten opzichte van mijn jonge dochters niet maken dat ik de volgende dag niet aanspreekbaar ben omdat ik met een houten kop in bed lig omdat ik zo nodig over mijn grenzen moest gaan. Maar binnen de kaders van mijn huidige status probeer ik wel het mooiste uit het leven te halen. Dat is niet iets van nu, dat heb ik altijd gedaan, of in ieder geval gepoogd.

Dat komt onder andere tot uiting in mijn verlanglijstjes van de laatste jaren. Sinds enkele jaren doe ik geen moeite om te bedenken welke materiële dingen ik voor mijn verjaardag zou willen hebben. Ik hecht weinig waarde aan nieuwe spullen, aan materieel bezit. Mijn wensen bestaan vooral uit het creëren van blijvende herinneringen. De afgelopen jaren werd ik op mijn verjaardag verrast met activiteiten als een weekend motorrijden in de Ardennen, een dagje cruisen in een Lexus, deelname aan een Marlboro Experience Day waarbij ik o.a. heb mogen ‘racen’ in een Formule Ford. De cadeaus zijn niet altijd zonder gevaar. Op mijn 40ste verjaardag kneusde ik drie ribben tijdens een middagje karten toen ik door mijn niet aflatende enthousiasme met een veel te hoge snelheid een haakse bocht in dook en zijdelings tegen de muur knalde. Ik zette de race voort en verbeterde zelfs nog mijn snelste rondetijd. Pas drie uur later, ik zat alweer thuis op de bank, voelde ik de pijn toen het adrenalinegehalte in mijn bloed eindelijk tot normale waarden was gedaald. Dat ik twee jaar later wekenlang last had van mijn knieën na een dag motorcrossen laat ik maar even buiten beschouwing. Na een paar proefrondes op de crossmotor gaat het steeds sneller en wilder, neemt de spanning toe en is een valpartij niet uitgesloten. De voetsteun kwam tegen mijn knie aan toen ik onderuit ging. Maar de kick van die dag was de pijn waard. Maar het kan altijd spannender. Want wat is er mooier dan een hoogtepunt dat ook letterlijk een hoogtepunt is?

Het is alweer vier jaar geleden dat een lang gekoesterde wens van mij in vervulling is gegaan. Ik kan mij nog herinneren dat er in mijn schoolagenda van 1985-1986 een kortingsbon zat voor een parachutesprong. Het hele schooljaar zag ik die bon langskomen maar dat jaar en de jaren daarna heb ik nooit de stap gewaagd. Durfde ik het niet, wist ik het niet te plannen, dacht ik dat de gedachte spannender was dan de werkelijkheid? Hoe dan ook, het kwam er niet van.

Op de zondagochtend van mijn 41ste verjaardag word ik wakker gezongen door mijn vrouw en een nog erg jonge dochter, waarna ik een envelop krijg overhandigd. Ik weet op dat moment dat er een kans bestaat dat ik een parachutesprong cadeau krijg, vooral omdat dat het enige was wat ik op mijn verlanglijstje heb staan, maar ik ben er niet zeker van. Ik hou er daarom rekening mee dat het er ook dit jaar niet van zal komen.
Groot is mijn verrassing (en schrik) als ik te horen krijg dat ik binnen twee uur word verwacht op vliegveld Teuge voor een parachtesprong. Dat is een vreemde gewaarwording zo kort na het wakker worden. Tijd om zenuwachtig te worden is er nauwelijks, laat staan dat er tijd is om te beseffen wat er nog allemaal zal gaan gebeuren. Na twee gebroken nachten door brullend kroost ben ik al blij dat ik die ochtend rechtop kan staan. Op Teuge aangekomen meld ik mij bij de receptie. Een half uur later word ik opgeroepen voor een instructie waarin mij wordt verteld wat er staat te gebeuren en wat er van mij wordt verwacht op de kritieke momenten, zoals bij de val uit het vliegtuig en de landing met de parachute. En ik maak kennis met mijn tandempiloot Peter, aan wiens lichaam ik zal worden vastgeklonken voor de sprong.
Na het aantrekken van het parachutistenpak realiseer ik mij dat het nu, na al die jaren van twijfel en uitstel, echt zal gaan gebeuren. Het voelt allemaal heel onwerkelijk: de wandeling naar het vliegtuig, het geluid van de propeller, de luchtstroom langs het vliegtuig die mij bijna uit balans brengt, de geur van uitlaatgassen die ik krampachtig probeer te ontlopen omdat ik er misselijk van word, het op de knieën door het laadruim kruipen en mij als een sardientje laten insluiten door andere zotten die hetzelfde gaan doen als ik. Er is nog maar één weg terug: vallend vanuit de lucht naar de grond. De sfeer in het vliegtuig is enthousiasmerend, heel gezellig en gemoedelijk. Ik zit te midden van mensen die er alles aan willen doen om de passagiers zo veel mogelijk te laten genieten. Ik zit met mijn rug in de vliegrichting en kijk door het raampje naar buiten. De horizon wordt steeds breder, Deventer en Apeldoorn zijn duidelijk zichtbaar. Ik zie rivieren stromen en wegen kronkelen. Na enkele minuten zijn we op 9000 voet. Alle riemen en koppelingen worden nog even gecheckt en strakgetrokken, de gebaren en signalen die we tijdens de sprong zullen gebruiken worden nog even doorgesproken.

En dan is het zover. Op mijn billen voortbewegend kruip ik samen met de tandempiloot naar de rand van het laadruim waar de diepte zichtbaar en voelbaar is, laat volgens de instructies mijn onderbenen over de rand naar buiten bungelen en steek mijn kuiten zover mogelijk onder het vliegtuig, leg mijn hoofd achterover op de schouder van de tandempiloot en voel mij plots naar voren vallen de diepte in, waar onze snelheid ontzagwekkend snel toeneemt tot een snelheid die mij de adem beneemt. Waar moet ik kijken, hoe moet ik kijken: om mij heen, naar beneden, omhoog? Ik kies voor recht naar beneden en beleef de val zo extra realistisch.
De vrije val is heftig. Met een snelheid van 200 km/uur storten we naar beneden van een hoogte van 3 km en voel ik de snelheid tot in alle vezels van mijn lijf. Ik ben blij dat ik weinig heb gegeten van tevoren, want de druk op mijn buik en borst is aanzienlijk. Het is met name tijdens de eerste seconden super spannend. Even vraag ik mij af: “Kan ik dit wel, is dit wel leuk, kan mijn hart dit aan?” Vooral dat laatste eigenlijk, want mijn hart lijkt helemaal samengeknepen te worden. Ik moet moeite doen om adem te halen en besef plotseling dat ik mijn mond open heb staan waardoor de lucht mijn mond binnen buldert en mijn wangen bol staan. Ik sluit mijn mond en krijg mijn ademhaling weer onder controle.

Compleet waanzinnig natuurlijk, om zomaar uit een vliegtuig te vallen de diepte in, met een instructeur van 90 kilo op mijn rug die hopelijk zijn parachute tijdig opent. Plots bedenk ik mij dat ik vergeten ben mijn trouwring af te doen. De ring voel ik bij deze snelheid aan mijn koude vinger bewegen. Snel druk ik mijn duim er tegen aan om 'm te stabiliseren. Waarom heb ik geen windjack onder mijn parachutistenpak aangetrokken? Het is behoorlijk koud. Krijg ik straks een longontsteking? Zou mijn bril wel op mijn hoofd blijven zitten? Zou ik gaan kotsen? Kan mijn vrouw mij zien vallen? Zoveel gedachten in zo'n korte tijd. Na een seconde of twintig vind ik het wel genoeg, het wordt me bijna teveel maar net op het moment dat ik wil gaan schreeuwen maakt een gevoel van extase zich van mij meester en voel ik mijzelf ontspannen. De val duurt vervolgens nog circa 15 seconden, in totaal dus 35, waarin ik niet alleen recht naar beneden, maar ook naar de horizon kijk en mij bewust word van de weidsheid van het luchtruim en de aanwezigheid van mijn vallende medespringers. Plotseling gaat de parachute open om de val te remmen, laat ik het geweld achter mij en treedt de rust weer in. Het gebulder van de wind verdwijnt. Op een paar honderd meter hoogte in alle rust boven de aarde zweven, de beloning voor het doorstaan van het geweld van de vrije val, is prachtig. Alsof je na een zware inspanning de top van een berg hebt bereikt en daarna, gevoed door adrenaline, geëmotioneerd mag genieten van de afdaling en het bijbehorende betoverende uitzicht. Ik mag de parachute even besturen en een paar bochten en een korte duikvlucht laten maken. De duikvlucht is ook weer een heftig maar tevens prachtig moment, waarbij je ervaart hoe het is om te vliegen. Na een minuut of drie wordt de landing ingezet. Ik moet mijn benen vooruitsteken zodat we op onze billen kunnen landen om te voorkomen dat we voorover struikelen en ik een man van 90 kilo over mij heen krijg. Na drie keer pijnloos stuiteren zitten we op de grond. Het gezicht van mijn piloot bestaat uit één grote glimlach, hij heeft minstens zoveel genoten als ik. Even ben ik zoekende naar mijn evenwicht. Hoe kan dit zo snel zijn gegaan, is dit echt gebeurd, ben ik gesprongen, heb ik gevlogen? Ik verwacht elk moment wakker te worden maar het blijkt geen droom te zijn. Ik heb de ultieme kick beleeft, angst maakte plaats voor genieten. En dat is wat ik wil blijven doen, ongeacht wat er in mijn leven gebeurt: enjoying life!

The songtitel:

http://www.youtube.com/watch?v=AdOgVx-XvrQ

maandag 16 december 2013

Es wird besser



Hij schrok wakker van gestommel en geschreeuw rond de vouwcaravan.
‘Schnell, schnell!! Das Wasser kommt!! ‘
‘Allemachtig, wat is er aan de hand?’ zei hij luid terwijl hij de deken van zich afgooide en uit zijn bed sprong. Hij ritste het tentdoek open en keek recht in het gezicht van een man met een helm op zijn bolle hoofd. Een brandweerman! In zijn hand droeg hij een brandende zaklamp die hij schuin naar beneden liet wijzen.
‘Sie mussen sofort weg. Schnell, das Wasser kommt!’. Hij liet het licht van de zaklamp over het water schijnen dat de onderliggende grasmat aan het oog onttrok.
‘Wat is er aan de hand Teun?’ riep Jasmijn angstig. Zijn dochtertje was ook wakker geworden en begon te huilen.
‘Shit man! Er staat water rond de caravan, tot aan de drempel! We moeten hier direct weg’.
De brandweerman riep tegen Teun dat hij de auto het terrein af moest rijden, richting de weg. Teun greep de autosleutels van het haakje en stapte de vouwcaravan uit. Het water stond tot aan zijn knieën en de regen sloeg tegen zijn gezicht. Het was de hele dag al aan het regenen, al vanaf dat ze uit de Gotthardtunnel waren gekomen en de laatste paar uur op de camping in Noord Zwitserland was het gaan hozen.
‘Pak jij Daniëlle’, riep hij naar zijn vrouw.
‘Wir kümmern uns um das Kind, Sie kümmern sich um das Auto’, zei de brandweerman.
Teun opende de auto, stapte snel in terwijl het water bijna over de drempel stroomde en trok het portier weer dicht, zocht het contactslot en duwde trillend de sleutel in het contact. De auto startte in één keer en langzaam reed hij door het wassende water. De voorwaartse beweging veroorzaakte golven rond de auto die glinsterden onder het schijnsel van een lantaarn. Vijftig meter verder liep de weg omhoog en zonder problemen bereikte hij de hoger gelegen parkeerplaats aan de voorzijde van de camping. Hij parkeerde de auto, stapte uit en rende weer terug richting de caravan. Pas op dat moment realiseerde hij zich dat hij slechts een T-shirt en een onderbroek aan had. Hij was doorweekt en trilde zo sterk dat hij nauwelijks controle had over zijn bewegingen. Toch rende hij het wassende water weer in en zag dat zijn vrouw met de kleine meid op de arm door een brandweerman naar hem toe werd gebracht. De man hield een paraplu boven het hoofd van zijn vrouw. Achter dit trio bewoog de vouwcaravan zich in zijn richting, in vol ornaad. Vier brandweerlieden duwden de vouwwagen uit het water de helling op. Iemand riep dat Teun zijn auto naar achteren moest rijden. Hij stapte snel weer in en reed achteruit tot hij de dissel van de vouwcaravan bijna raakte. Een brandweerman tilde de dissel op de kogel van de trekhaak en gebaarde dat Teun weer naar voren moest rijden.

Vrouw en dochter stapten naast hem in. “Ze zeiden dat we verder de heuvel op moesten rijden. Daar is een sporthal waar we worden opgevangen”. Ze keek bezorgd achterom. “Langzaam rijden, de Paradiso is niet ingeklapt”.
De brandweer had de poten nog snel kunnen opdraaien en meer kon men niet meer doen omdat het water te snel steeg. Teun reed de combinatie behoedzaam heuvelopwaarts en na enkele minuten bereikten ze de sporthal en parkeerden op de ruime parkeerplaats voor het gebouw. De kleine was goed ingepakt maar vader en moeder rilden nog als een rietje.

Teun ritste de deur van de vouwcaravan open en stapte naar binnen. Het was een grote bende. Alles wat de brandweerlieden rond de caravan hadden gevonden hadden ze naar binnen gegooid, inclusief een teil met vuile vaat die op het bed was gezet. De onderliggende kussens waren doorweekt. Even kwam er een stukje ergernis opborrelen maar deze opwelling werd snel onderdrukt. Die mannen hadden een ramp voorkomen, ze hadden alles kwijt kunnen zijn als ze niet tijdig wakker gemaakt waren en niet waren geholpen om van het terrein af te komen. Het enige wat ontbrak was een jerrycan voor drinkwater en sandalen die onder de caravan hadden gelegen.

In de sporthal was een noodopvang geregeld. Er werden jongeren binnengebracht, zeiknat, die hij herkende van de avond ervoor. Ze stonden met kleine tentjes vlak bij de oever van de beek die toen nog een rustig kabbelend stroompje was. Later op de avond was het stroompje aangezwollen tot een woest kolkende watermassa en had de tentjes meegesleurd toen ze buiten haar oevers trad. De jongeren waren net op tijd gealarmeerd zodat de schade beperkt bleef tot het verlies van spullen. Teun bedacht zich dat hem feitelijk niets was overkomen. En wat belangrijker was, zijn vrouw en kind mankeerden gelukkig ook niets. Hij had het alleen ontzettend koud, ondanks dat hij warme kleding uit de caravan had gehaald.
Van een lokale bewoonster, die kennelijk was opgetrommeld om koffie en thee te verzorgen, kregen ze hete thee drinken. “Es wird besser”, zei ze bemoedigend.

Nadat Teun en zijn vrouw op temperatuur waren gekomen besloten ze terug te gaan naar de vouwwagen om de rest van de nacht slapend door te brengen. Er stond hun de volgende dag nog een lange thuisreis te wachten. De natte kussens werden omgedraaid en droge handdoeken werden er overheen gelegd. Andere ongemakken werden nauwelijks opgemerkt, de vermoeidheid had de macht overgenomen en de slaap werd gevat.

Wakker worden, ontbijten, vouwwagen inklappen, afscheid nemen van de mensen in de sporthal en afreizen, dat was de planning. En zo geschiedde. De afdaling vanaf de sporthal richting de camping werd ingezet. Nog even werd er gestopt bij de ingang van de camping die letterlijk leeg gespoeld was. “Zal ik aan de campingbaas vragen of we ons geld terug kunnen krijgen?” Jasmijn dacht ten onrechte dat hij een grapje maakte.

Na een uur rijden besloten ze even te pauzeren. Terwijl Teun zijn benen strekte voelde hij een hevige kramp opkomen die hij vlak voor vertrek al voelde sluimeren. De kou had gisteravond vat op hem gekregen en hij had verzuimd zich goed op te warmen en te rekken en strekken. ‘Dit gaat niet goed’, kermde Teun die naar zijn bil greep en door zijn knie zakte. ‘Wat is er aan de hand?’, vroeg Jasmijn bezorgd toen ze zag dat haar man zich vastgreep aan het portier van de auto. Teun kon nauwelijks praten, zijn woorden werden gesmoord in gekreun. “Dokter”, kreunde Teun. Zijn gezicht was wit weggetrokken, zijn ogen en mond waren samengeknepen in een grimas die niets aan de verbeelding over liet. Pijn, hele erge pijn.
Een paar tellen later zat Teun kronkelend van de kramp op de bijrijders stoel naast zijn gespannen vrouw, op weg naar het dichtstbijzijnde dorp in de hoop een bordje met ‘huisarts’ of ‘ziekenhuis’ aan te treffen, maar dan in het Duits. Of het zo had moeten zijn, bleek er volgens een bord langs de weg in het nabijgelegen Duitse dorp een ziekenhuis te zijn. Een gevoel van opluchting ging door Teun heen maar direct daarna verkrampte hij weer en zakte onderuit op de stoel. Jasmijn draaide de auto de parkeerplaats voor het ziekenhuis op en Teun rolde de auto uit nog voordat deze helemaal stil stond. ‘Ik ga vast naar binnen’ zei hij en strompelde richting de ingang. Met een verwilderde blik meldde hij zich bij de receptie.

“Schmerzen, schreckliche Schmerzen, hilfe bitte”, bracht Teun met moeite uit. Kennelijk werd zijn verzoek om hulp serieus genomen want er kwam meteen een verpleegster aanlopen met het postuur van iemand die Helga zou moeten heten, maar op haar naamkaartje stond Annie. De struise Annie nam hem aan de arm en loodste hem door een volle wachtkamer een behandelkamer in. “Warten Sie hier bitte. Ich rufe einen Arzt”.
Teun verwachtte een snelle verlossing, een bevrijding van de alles verterende pijn in zijn bilspier maar het duurde voor zijn gevoel een eeuwigheid voordat er een dokter arriveerde.
De communicatie met de dokter verliep uitermate moeizaam. Teun kon nauwelijks uit zijn woorden komen en kon alleen maar wijzen naar waar het pijn deed. Even leek de bevrijding daadwerkelijk te komen toen de dokter met zijn duimen druk uitoefende op een plek vlak boven zijn rechterbil maar die bevrijding maakte snel plaats voor vertwijfeling. De behandelend arts kwam namelijk op het lumineuze idee om zijn van pijn verwrongen lichaam weer recht te trekken. Terwijl Teun verwachtingsvol op zijn buik op de behandeltafel ging liggen nam de arts zijn voet in een greep die te vergelijken is met de werking van een bankschroef en gaf vervolgens een enorm harde ruk aan zijn voet. Met zijn heup en bilspier leek niets te gebeuren, bij zijn enkel echter voelde hij alles wat uit bot bestaat kraken en alles wat uit spieren bestaat scheuren. “Jetzt wird es besser”, zei de dokter. Het krakende geluid leek echter meer op de voorbode van een jaar van fysieke ellende maar Teun probeerde positief te zijn.

De dokter was kennelijk tevreden over zijn actie want Teun mocht weer gaan zitten. De dokter rommelde wat in een medicijnkast en gaf hem een paar pillen: een pijnstiller waarmee een op hol geslagen paard nog plat gelegd kan worden en een maagbeschermer om te voorkomen dat de pijnstiller zich een weg zou vreten door zijn ingewanden. Teun moest de pillen ter plekke innemen. Nadat hij enkele persoonlijke gegevens op een formulier had ingevuld mocht hij gaan. Hij drukte de dokter de hand en strompelde de behandelkamer uit de wachtkamer in waar hij zijn vrouw en dochter zag zitten. “Hoe ging het”, vroeg ze met grote ogen waar zowel verbijstering als bezorgdheid uit sprak.
Teun bracht kort verslag uit. “Het wordt vast beter, maar we moeten zo snel mogelijk naar huis, voordat de pijnstiller is uitgewerkt”.

De pijnstiller bleek nauwelijks te helpen. Een beer zou het loodje leggen maar Teun zag nog steeds scheel van de pijn. Hij kon niet fatsoenlijk in de stoel zitten. Hij probeerde allerlei houdingen uit en uiteindelijk zat hij op zijn knieën voor de passagiersstoel, met zijn rug tegen het dashboard. Dat was verre van ideaal maar de pijn was in deze houding het minst voelbaar en bijkomend voordeel was dat hij een goed uitzicht had op zijn dochter in haar kinderstoel op de achterbank die luid lachend haar speelgoed naar zijn hoofd begon te gooien. En dat hield ze zes uur vol. Teun kon geen kant op en probeerde zo goed mogelijk het speelgoed met zijn hoofd te ontwijken. De knuffels waren niet zo erg, maar de rammelaars konden vervelende verwondingen opleveren en wat gooien betreft deed de kleine niet onder voor haar vader: lijnrecht en hard.
Zes uur na het vertrek bij het ziekenhuis reden ze hun woonstraat in. “We zijn thuis”, zei Jasmijn met een grote zucht van opluchting. Zelden hadden die drie woorden fijner geklonken dan die middag. En net toen Teun zich iets wilde oprichten raakte de rammelaar van zijn dochter hem vol op zijn oog.
“Beter dan dit kan niet”, kermde Teun terwijl zijn dochter zat te gieren van de pret.