dinsdag 25 maart 2014

Een gedenkwaardige rit


Het weer was precies zoals voorspeld: zonnig en warm. En dat waren ideale omstandigheden voor een ritje met de Kever. Doelloos rondrijden heeft z’n charmes, maar een rit met een bestemming is zo mogelijk nog leuker. Op die mooie zaterdagmiddag reed Teun in zijn parelwitte Kever van bouwjaar 1965 richting Zutphen om een kijkje te gaan nemen bij 'Burton', een bedrijf dat zich heeft toegelegd op het verbouwen van 2CV's tot tweepersoons roadsters. Niet helemaal zijn stijl, hij zag een 2CV het liefst in zijn originele jas, maar als die jas tot op de draad is versleten dan is het vervangen van de carrosserie door een kunststofcarrosserie van Burton een acceptabel alternatief.
Vlakbij Burton is een sloperij gevestigd. Van een busritje dat hij ooit maakte vanaf station Zutphen richting Dieren, in een periode dat de treinen niet reden en er vervangend vervoer was ingezet, wist hij dat de sloperij een groene Kever als uithangbord heeft. Na het informatieve bezoekje aan Burton reed Teun naar de sloperij, waar hij een leuke foto wilde maken van zijn Herbie met het 'uithangbord'.

De toegangspoort naar de parkeerplaats van de sloperij was nog open en hij reed de Kever het geasfalteerde terrein op en parkeerde voor het kantoor, waar boven op een luifel de groene Kever stond. Hij duwde de chromen deurklink naar beneden, duwde het portier open, stapte uit, koos een mooie positie om zijn Kever te vereeuwigen met de groene Kever erboven en drukte af. Op het schermpje van zijn digitale fotocamera controleerde hij het resultaat en knikte tevreden. De foto was gelukt, zijn doel was geslaagd. Na de foto genomen te hebben keek hij ter oriëntatie even om zich heen en liep hij naar het hek aan de rechterzijde van het kantoor om te kijken of er nog interessante auto's op het achterterrein stonden. Dit hek was echter op slot, net als het kantoor. Alles lag er op deze mooie zaterdagmiddag verlaten bij. Het was tien minuten na vier, de tent was gesloten. Een wandeling over het sloopterrein zat er dus niet in, maar er viel vanachter het hek genoeg te zien.

Aan de linkerzijde van het terrein zag hij een blauwe Volvo 480 staan. Altijd jammer als zo'n karakteristiek model op de sloop belandt. Maar als donor kan dit exemplaar andere 480's helpen in hun voortbestaan. Liever ontleden dan pletten, is zijn motto is zo'n geval. Teun pakte zijn fototoestel, duwde deze tussen de verticale spijlen van het hek door om een foto te maken van de auto’s op het terrein. Plotseling voelde hij een harde klap tegen zijn rechter onderarm, alsof hij een stroomstoot kreeg toegediend. Even dacht hij dat het hek onder stroom stond en in een reflex trok hij zijn arm naar zich toe hetgeen niet lukte. Hij zat vast! Een fractie van een tel later zag hij dat de klap door iets heel anders werd veroorzaakt. Een grote waakhond, met de gestalte van een kortharige gele herder, had zich in zijn onderarm vastgebeten en probeerde al grommend Teun tussen de spijlen van het hek door te sjorren. Voordat hij goed en wel besefte dat deze hond bezig was zijn blote onderarm aan stukken te rijten, bevrijdde Teun zichzelf met een flinke ruk en een harde schreeuw uit de met puntige tanden gesierde bek, waarbij zijn huid als een krant openscheurde. Hij viel bijna achterover, deed snel een stap achteruit en hervond zijn evenwicht. Hij bedacht zich geen moment, draaide zich om, rende terug naar Herbie en sprong met een bonkend hart achter het stuur.

De motor draaide nog stationair. Hij had direct kunnen wegrijden, maar merkte dat hij een paar tellen nodig had om zichzelf te herpakken. Wat was er in vredesnaam gebeurd? Hij had die hond niet gezien, er was niet geblaft, zelfs niet gegromd. Er was geen enkele waarschuwing aan deze aanval vooraf gegaan. Het beest moet dicht langs het hek hebben geslopen om hem bij verrassing te kunnen grijpen. De vuile gluiperd! Hij voelde een enorme kwaadheid in hem opborrelen maar maande zichzelf weer tot rust. Hij moest eerst de schade aan zijn onderarm bekijken. Hij kreeg zijn arm niet goed gedraaid waardoor hij het niet goed kon zien, maar zijn digitale fotocamera bood uitkomst.

Met het toestel in zijn linkerhand maakte hij een foto van zijn rechter onderarm. Wat hij op het schermpje zag oogde tamelijk onsmakelijk en hij voelde zich onpasselijk worden. In ieder geval één hoektand was diep in zijn vlees doorgedrongen en alle andere voortanden hadden hapjes uit zijn huid genomen. Een vloek ontsnapte uit zijn mond. Had hij nu mazzel gehad of pure pech? Mag je van pech spreken als iemand zich uit de kaken van een bloeddorstige hond heeft weten te bevrijden, er geen bloed uit zijn arm spuit en hij zijn vingers nog kan bewegen? Mazzel of niet, hij moest zo snel mogelijk naar het ziekenhuis en Herbie moest hem daar zo snel mogelijk naar toe brengen.


Hij zocht naar een doek of iets dergelijks maar hij had niets bij zich waarmee hij de wond verantwoord kon afdekken. Dan de arm maar hoog houden, dacht hij, maar schakelen met de arm omhoog lukte niet. Door schuin naar rechts te hangen kon hij zijn onderarm toch enigszins omhoog houden tijdens het schakelen. Hij voelde een stroompje bloed richting zijn elleboog stromen.

Na een paar honderd meter moest hij stoppen voor een rood verkeerslicht. Dat kwam erg slecht uit, hij kon geen oponthoud gebruiken. Om zo snel mogelijk te kunnen optrekken hield hij met zijn voet de koppeling ingedrukt, maar zijn linkerbeen begon hevig te trillen. Het leek er op dat het besef van hetgeen hem zojuist was overkomen met een paar minuten vertraging doordrong in de rest van zijn lichaam.
Het licht sprong op groen en hij trok snel op maar vlak na de verkeerslichten stopte hij op een parkeerplaats om even te kalmeren en het thuisfront via zijn mobiel in te lichten.

"Hoi, met Teun. Ik ben in Zutphen. Zojuist ben ik door een hond in mijn arm gebeten en nu ben ik op weg naar het ziekenhuis. Doe jij nog even boodschappen, want daar heb ik waarschijnlijk geen tijd meer voor."
Aan de andere kant van de lijn klonken klanken van verbijstering. “Verdorie, wat heb je nou weer gedaan Teun!”? “Ja zeg, ik heb niets gedaan! Een hond heeft mij gebeten en ik bloed als een rund. Ik ga nu naar het ziekenhuis. Je ziet me wel weer verschijnen”. Teun verbrak de verbinding en smeet zijn mobieltje op de achterbank.“Vrouwen!”

Hij vervolgde rap zijn weg door het verkeer terwijl hij zich probeerde te herinneren hoe hij bij het ziekenhuis moest komen. De kortste route was gewoon rechtuit bij de volgende verkeerslichten, maar een wegversperring maakte duidelijk dat de doorgaande route was geblokkeerd wegens werkzaamheden en dat er een omleidingroute was ingesteld. “Ook dat nog”, mopperde Teun. Nog meer bochten, nog meer terug- en opschakelen. Het zal ook eens niet! Hij moest vanwege de wegomlegging nog ongeveer vijftien minuten rijden voordat hij bij het ziekenhuis zou arriveren. De omleidingroute voerde hem over onbekende wegen, met veel te veel bochten en drempels. Waar het kon gaf hij vol gas. De 34 paardenkrachten van de luchtgekoelde motor moesten flink aan de bak, vooral omdat hij zo weinig mogelijk wilde schakelen en daardoor flink toeren moest maken om in de tweede versnelling tempo te kunnen rijden. Zijn arm probeerde hij continu zo hoog mogelijk te houden om het lekken van bloed te voorkomen. Hij hield zijn elleboog tussen de voorstoelen, zodat het bloed op de rubbermat drupte en niet op de bekleding.

Niet alleen zijn been trilde, ook zijn linkerarm waarmee hij de auto bestuurde, begon te trillen. Hij voelde zich licht in het hoofd. Hij had nooit tegen bloed gekund, al helemaal niet als het zijn eigen bloed was. Hij draaide het raampje iets open en liet een frisse luchtstroom langs zijn gezicht waaien hetgeen hem goed deed. Het ziekenhuis kwam in zicht. Nog een paar bochten en een rotonde en hij was bij de slagboom, waar hij op een knop drukte, een bonnetje uit een gleuf trok en onder de opgaande slagboom doorreed. Er waren genoeg plekken vrij en hij parkeerde zo dicht mogelijk bij de ingang van het ziekenhuis.

Even overwoog hij om strompelend en kermend het ziekenhuis in te lopen, maar dat zou zijn reputatie van stoere bikkel niet ten goede komen, dus hij haalde diep adem en probeerde zich zo flink mogelijk te houden terwijl hij naar de ontvangstbalie liep en met een stalen gezicht informeerde naar de Eerste Hulp. Eerste Hulp betekende niet hetzelfde als snelle hulp. Hij mocht in de wachtkamer plaatsnemen, tussen de sukkels van Zutphen, de mensen die van hun fiets waren gevallen, hun hand hadden verbrand tijdens een barbecue of een nietpistool op een vinger hadden afgevuurd.

Een half uur later waren de gaten in zijn arm met hechtpleisters dichtgetrokken, zat zijn onderarm in verband, had hij een tetanusinjectie gehad en was hij voorzien van een recept voor een antibioticakuur van een week. De week daarop moest hij nog twee keer terugkomen voor controle van de wond, in verband met mogelijke infecties. In de tussenliggende periode verbeeldde hij zich dat hij ’s ochtends wakker werd met schuim op de mond.

De onderarm oogde de eerste weken nog gehavend door het bonte kleurenpalet en zou nooit meer helemaal egaal worden. We leven nu drie jaar later. De wonden zijn dicht, de korsten hebben plaats gemaakt voor nieuwe, dieproze huid. Zijn streven naar blijvende perfectie was echter abrupt geëindigd. Zijn onderarm heeft een blijvende schakering aan littekens. Maar alles functioneert zoals het moet en dat is het voornaamste. Hij heeft geluk gehad, zo besefte hij later. Daar, op dat verlaten bedrijventerrein was hij na het incident op zichzelf aangewezen. Maar Herbie, zijn trouwe hobbyauto, liet hem in de belangrijkste 15 minuten van die dag niet in de steek. Samen reden ze tijdens deze gedenkwaardige rit vol gas door Zutphen, op twee wielen over de rotondes. Ze vormden samen hun eigen rescueteam.

donderdag 13 maart 2014

Zwart en zonder garantie


Natuurlijk is het een zwarte auto. Albert had niets anders verwacht van deze man. Met alles probeert hij anderen de ogen uit te steken. Het moet er duur uit zien, altijd. En zwart oogt chic, zeker als het glimt. Of het ook daadwerkelijk duur is maakt niet uit, als de indruk maar wordt gewekt dat er flink voor is betaald en dat de kwaliteit hoog is. Hoe kan hij ooit opboksen tegen deze welgestelde overbuurman, zo’n alfaman, zoals BMW-rijders worden genoemd.

In het kader van stadsvernieuwing en opwaardering van de wijk waren er tegenover de eenvoudige rijtjeshuizen waar Albert in woont mooie ruime vrije-sector villa’s gebouwd op de plaats waar eens een fabrieksterrein was gelegen. John en zijn vrouw hadden er twee jaar geleden een kavel gekocht en een riant huis laten bouwen waar ze net de laatste hand aan hadden gelegd. Elke ochtend komen ze vrijwel gelijktijdig naar buiten. John, de overbuurman, in donkergrijs Italiaans maatpak, Albert in een blauwe overall met bedrijfslogo van de ontstoppingsdienst. En sinds gisteren stapt de blitse overbuurman in een nieuwe zwarte BMW 530d 3,0, 245 pk, High Executive, ‘de maatstaf in zijn klasse’, zoals de overbuurman het omschreef, uit zijn hoofd citerend uit een reclamefolder. Albert kon nog net een braakneiging onderdrukken.

John is succesvol in alles. Alles gaat hem ogenschijnlijk gemakkelijk af. Hij is aanvoerder van het voetbalteam, draait ook nog mee op de golfbaan met zijn makkers van de Rotary, tennist op donderdagavond met de notabelen uit het dorp en weet deze vrijetijdsbesteding moeiteloos te combineren met zijn baan als manager bij een IT-bedrijf. En zijn zwarte, volle haardos blijft altijd in model, ongeacht wat hij doet. De man is op geen enkele onvolkomenheid te betrappen. Ook zijn veel te mooie vrouw, Patricia, is van onbesproken gedrag. Ze ligt op dit tijdstip waarschijnlijk nog in bed, haar bevallige lichaam gehuld in mooie lingerie. Albert kijkt nog even naar het wasrekje dat bij hem in de bijkeuken hangt. Een veel te grote witte damesonderbroek hangt als een vlag tussen enkele sokken, als een symbool van overgave. Albert zucht. Het is de onderbroek van zijn moeder, waar hij bij in huis woont.

Terwijl de overbuurman met een vloeiende beweging het portier opent en zich met flair in de leren zetel van zijn bolide laat zakken probeert Albert de gedeukte schuifdeur te openen van zijn twaalf jaar oude witte Volkswagen T4 met 1.9 viercilinder lijnmotor met 60 PK. De deur zit weer eens klem, maar na enig aandringen schiet de deur open en wordt de inhoud van het busje zichtbaar. Emmers, trekveren, schop, spade, waterslangen, gereedschap, PVC-buizen, koppelstukken, alles wat hij nodig kan hebben om leidingen te ontkoppelen, te ontstoppen en te repareren heeft hij bij zich. De meeste mensen doen nogal neerbuigend over zijn werk, maar als hij ergens een klusje heeft geklaard zijn de mensen hem altijd zeer erkentelijk. Hij voelt zich de wegenwacht van de afvoerleidingen. Hij verdient een schappelijk salaris maar rijk zal hij er niet van worden. Om de inkomsten wat aan te vullen klust hij in de avonduren en in de weekenden af en toe zwart bij.

Elke dag zit vol verrassingen. Verstoppingen treden altijd onverwacht op en moeten snel verholpen worden. ’s Ochtends weet hij zelden wat hij later op de dag zou gaan doen. Moet hij naar Arnhem, of naar Nijmegen of één van de vele dorpen in die regio? Komt hij over de vloer bij een groot bedrijf of een klein huishouden? Elke klus is anders. Hij houdt van zijn werk.

John rijdt met zijn glimmende BMW achteruit van de oprit, draait de weg op, schakelt soepel van achteruit naar vooruit en rijdt vlot accelererend de straat uit, op weg naar een dag vol snel geld en luchtkastelen.
Albert stapt in zijn busje, start de dieselmotor die luid roffelend zijn werk begint te doen en rijdt zijn werkbus de straat op, op weg naar een dag vol afwisseling.

In het tweede deel van de middag, Albert komt net bij zijn vierde klus van de dag vandaan, krijgt hij een telefoontje van het hoofdkantoor. Er is een melding van een verstopping binnengekomen. Een ligbad zit vol met water en het water wil niet meer door het afvoerputje wegstromen. “Daar kan je de werkdag mee afsluiten Albert, het is bij jou in de straat, Vondelmarke 18.”, meldt de planner opgewekt. Nummer achttien? Dat is tegenover hem, het huis van John.
Na een half uur rijdt Albert de Vondelmarke in en parkeert zijn bus voor zijn eigen huis. Het parkeervak bij John is nog leeg, hij is dus nog niet thuis. Albert stapt uit, steekt over en belt aan bij nummer 18. Vrijwel direct gaat de deur open. Een lange, slanke vrouw met lang blond haar doet open. Ze draagt een badjas en over haar schouders ligt een handdoek waar natte haren op rusten. “Hoi Albert, fijn dat je zo snel kon komen. Kom binnen”. Albert stapt onwennig over de drempel terwijl hij schuchter over zijn schouder de straat in kijkt.
Patricia loopt voor hem uit de trap op. Met moeite weet hij zijn blik naar beneden gericht te houden. Hij wil fatsoenlijk zijn, geen misbruik maken van de gelegenheid die geboden wordt, maar zijn fatsoen leidt tot een voelbare erotische spanning. Hij, Albert, loopt naar boven met zijn buitengewoon aantrekkelijke en schaars geklede overbuurvrouw. Bij ieder ander zou hij het gedachteloos doen, maar nu dreigt zijn fantasie met hem op de loop te gaan. Eenmaal boven gekomen verdwijnt die spanning direct als blijkt dat hij hier daadwerkelijk voor een smerige klus is gekomen en niet om een fantasiedroom van een verveelde huisvrouw gestalte te geven.
"Ik was klaar met baden en wilde het water uit de kuip laten lopen om mij daarna af te kunnen spoelen, maar toen ik de stop er uit trok bleef het water staan".
Hij kijkt op een grauw wateroppervlak met restanten van badschuim en slierten haar. Hoe krijgt zo'n mooie vrouw het badwater zo vies, vraagt hij zich in gedachten af. Hier is niets erotisch aan. Albert trekt even een vies gezicht waarna hij zich weer focust op het probleem van de verstopte afvoer.
"Waarschijnlijk zit de sifon verstopt", merkt Albert op. "Ik zal eerst het bad moeten leegscheppen voordat ik de sifon kan losmaken".
Om zeker te zijn van een juiste diagnose laat hij de kraan van de wastafel een tijdje lopen. De wastafel vult zich zonder dat er water wegstroomt. "Zit de wastafel op dezelfde afvoer als de badkuip?", wil Albert weten.
"Geen idee", is de respons van de slanke blondine. "Vorige week is onze badkamer verbouwd door een kennis van de broer van een vriend van mijn man. Ik heb niet gekeken welke aansluitingen hij heeft gemaakt".
Albert doet twee stappen opzij en drukt op de spoelknop van het toilet, dat er redelijk steriel bij staat. Het toilet spoelt door, maar plotseling komt het water omhoog, samen met de meest smerige prut denkbaar. De spoelbak blijft echter doorlopen waardoor het toilet overstroomt. "Waar zit het kraantje", vraagt Albert gehaast. "Wat bedoel je, welk kraantje?", roept Patricia paniekerig. "Het kraantje waarmee je de toevoer kan afsluiten! Mijn God, waar zit dat ding?!" Albert kijkt naast en achter het toilet maar ziet nergens een kraantje. De leiding van de spoelbak is rechtstreeks op de waterleiding aangesloten en de vlotter in de ingebouwde spoelbak blijft hangen. Alles wat de afgelopen dagen door het toilet was gespoeld komt omhoog drijven en stroomt over de mooie tegels van de badkamer.
"Waar zit de hoofdkraan?", vraagt Albert, waarbij hij zichzelf er op betrapt de rust in zijn stem te verliezen.
"Ik denk in de trapkast, beneden in de gang". Patricia is de badkamer uitgelopen en staat van de zenuwen te trappelen op de strak gelakte houten vloer.

Albert rent de trap af, rukt de deur van de trapkast open, gooit een stofzuiger, strijkplank en andere rommel de gang in en kijkt verbijsterd naar de waterleiding. De leiding komt uit de muur en vertakt zich in meerdere richtingen. Op de grond liggen een watermeter en een kraantje, die tussen de waterleiding uitgehaald zijn. "Krijg nou wat!, stamelt Albert. "Is die kennis van de broer van die vriend ook in deze kast bezig geweest?", roept Albert naar boven? "Ja", klinkt het gesmoord. "Hij wist nog een goedkope oplossing om te besparen op de waterkosten. Hoezo?".

Voordat Albert iets kan zeggen, gilt Patricia het uit. "Albert, het water stroomt de badkamer uit, de overloop op!"
Bij gebrek aan drempels loopt het vieze water het trapgat in. Albert staat radeloos te kijken naar de bruine waterval. Hij weet even niet wat hij moet doen en besluit weer naar boven te gaan, de inmiddels natte trap op. Hij móet iets bedenken, wat kan hij doen om erger te voorkomen? Hij moet het water op de één of andere manier laten wegstromen, anders dan van de trap naar beneden. Misschien zit er ergens onder het bad nog een putje met een vrije doorloop. De meeste drek is inmiddels uit het toilet gespoeld zodat het wegstromende water minder vies is geworden. Albert knielt naast het bad, haalt een luikje los in het tegelwerk en kijkt in het gat. Hij ziet de sifon onder de badkuip hangen én een putje in de vloer. Hij trapt de opstaande rand onder het luikje kapot zodat het water naar het putje kan stromen. Dat valt nog niet mee zonder gereedschap. Met een laatste ferme trap begeeft het randje het, maar niet alleen het randje. Het bad valt van zijn steunpoten, de sifon breekt af en al het badwater stroomt het bad uit, overal naar toe behalve in het putje dat vol lijkt te zitten met cement. Albert schrikt, glijdt uit door de toestromende watermassa en valt hard op zijn achterwerk in de opspattende drap. "Wat een ramp!", tiert hij. "Welke gek heeft dit aangelegd?!"
Patricia staat te huilen, haar wangen en ogen zijn vuurrood. Van de mooie, montere vrouw die ze gewoonlijk is, is niets over. Ze staat hard te snikken terwijl het water langs haar voeten stroomt het trapgat in, haar voeten lijken vastgenageld te zijn aan de overloop.
"Heb je een naam of telefoonnummer van die kennis die hier de boel heeft aangelegd?", vraagt Albert streng. Die vent moet toch ergens een afsluiter hebben gemaakt.
"Hij heet Razvan of zoiets?"
"Razvan, wat is dat nou voor rare naam?"
"Wat doet dát er nou toe, weet ik veel, die vent komt uit Roemenië of zoiets en sprak heel goed Duits met een grappig accent".
"O, hij sprak goed Duits! Dat maakt natuurlijk meteen een goede vakman van hem. Wat is zijn telefoonnummer?"
" Weet ik niet".
"Heb je een rekening waar het op staat?"
"Nee, natuurlijk niet, we betaalden hem contant, hij werkte hier zwart. Dat was goedkoper."
Er stroomt inmiddels alleen nog helder water uit de toiletpot. De overloop is langs de randen bedekt met een stinkende draplaag, waartussen een schone waterstroom kronkelend een weg vindt richting het trapgat. De gangvloer is bedekt met een laag stront en badwater van minstens vijf centimeter diep. Plotseling horen ze een sleutel in het voordeurslot. De deur gaat piepend open.
"Kiekeboe schatje, ik ben thuihuisss....."