zaterdag 28 juni 2014

Een wijze (rij)les


Mijn ouders zijn niet thuis. Moeder is boodschappen aan het doen, vader is met een vriend op pad en ik hang op de bank en zit mijn vrije woensdagmiddag te verkwisten op de bank, terwijl ik naar een aflevering van ‘Daktari’ zit te kijken. Mensen lopen voor het huis langs en af en toe volg ik een mooi vrouwelijk exemplaar met mijn ogen totdat ze weer uit het zicht vedwijnt. Plots dringt het tot mij door dat de auto van mijn ouders, een Mazda 323, 1.3 HL uit 1982, niet op zijn plek voor het huis staat. Nadat Daktari is afgelopen sta ik op en kijk ik uit het raam, eerst naar rechts, daarna naar links, om te zien waar de Mazda staat. De blauwe Mazda staat drie huizen verderop geparkeerd. De ruimte van mijn ouderlijk huis is nu vrij en het is op dat moment dat ik mij bedenk dat ik de Mazda wel even op zijn plek kan zetten. Dat ik nog geen rijbewijs heb en pas twee rijlessen heb gehad hoeft geen beletsel te zijn.

Ik trek mijn schoenen aan, haal de autosleutels van het sleutelrekje en loop naar buiten richting de Mazda. Een paar weken geleden had ik, voorafgaand aan mijn eerste rijles, al een keer samen met mijn pa een ritje gemaakt op het industrieterrein. ‘Rustig de koppeling laten opkomen en gas bijgeven’, zei hij nog. Ik verwachtte een flinke weerstand van het gaspedaal en een slappe veer in het koppelingspedaal maar de werkelijkheid was precies andersom. Ik reed met gierende banden weg. Mijn pa was niet blij.

Maar nadien had ik al twee echte rijlessen gehad in een Toyota Carina II, gloednieuw met minder dan 500 km op de teller toen ik er mijn eerste meters in reed. Een grote auto, wit van kleur. Als ik in een auto van dat formaat kan rijden, dan moet dat ook met de kleinere Mazda kunnen.

Ik open het portier, neem plaats achter het stuur en start de auto na eerst de choke iets uit te trekken. De motor slaat meteen aan. Ik plaats de pook in de eerste versnelling, laat de koppeling deze keer wel rustig opkomen en rijd vanaf de smalle parkeerstrook de straat op richting de open ruimte voor mijn ouderlijk huis. De beperkte ruimte tussen twee auto’s voor en achter noodzaakt mij om achteruit in te parkeren. Net op het moment dat ik de Mazda in de achteruit zet zie ik in mijn achteruitkijkspiegel de stadsbus de straat inrijden. De straat is net iets breder dan de stadsbus dus passeren gaat niet. Ik voel enige nervositeit opkomen waardoor ik net iets te snel achteruit ga en te laat instuur. Het lukt me niet om in één vloeiende beweging in te parkeren. Ik rij weer vooruit en besluit door te rijden, voor de bus uit en een blokje om te gaan. Ik sla rechts af en daarna de eerstvolgende straat weer rechts. De bus passeert mij achterlangs. Daar ben ik vanaf. Maar voor mij zie ik een nieuw probleem opdoemen. Een auto met aanhanger blokkeert de doorgang. Twee mannen staan de aanhanger uit te laden. Ik moet dus achteruit de straat uitrijden, de doorgaande weg op. Weer een bijzondere verrichting erbij. Het achteruit rijden lukt, met zweet op mijn voorhoofd en klamme oksels. Ik zet de auto in de eerste versnelling om verder te rijden, niet naar de volgende straat maar een straat verderop, die wat breder is. Dat is niet de enige reden. De eerste, smalle straat, komt uit tegenover het huis van mijn tante. En ik wil niet rijdend gezien worden door mijn tante, die weet dat ik geen rijbewijs heb.

De tweede straat dus. Ik wil rechts afslaan, geef richting aan en kijk over mijn schouder. Nog net kan ik een scooterrijder ontwijken die zich nog even snel tussen de stoeprand en de Mazda door wringt. Geen obstakels in de straat, de auto’s links en rechts staan netjes geparkeerd en ik kan rustig en ongestoord rechtdoor rijden. Totdat ik mijn tante zie lopen. Wat doet zij nou weer hier? Ze loopt langzaam voor mij uit. Ik kan haar niet inhalen, want dan ziet ze mij. Oh fijn, ze gaat een praatje maken met een andere grijzende dame. Ik stop en overdenk mijn volgende stap. Ik heb nog een mogelijkheid om halverwege de straat linksaf te slaan, een smal zijweggetje in. Als ik daarna twee keer rechts ga kom ik op een doorgaande weg en kan ik mijn tante omzeilen.

Mijn voornemen om de auto eventjes voor het huis te parkeren loopt behoorlijk uit de hand. Ik ben nu al minimaal 500 m van huis en moet minstens dezelfde afstand nog terug rijden door smalle straten en een drukke doorgaande weg. En juist vandaag lijkt de helft van de vrienden en kennissenkring van mijn ouders op pad te zijn. Ik negeer een oudere man met een pet, die overduidelijk de auto van mijn ouders herkent en doe alsof ik aan een knopje van de radio zit te draaien. De eerste straat rechts, tenminste, dat was de bedoeling. Een verkeersbord weerhoudt me ervan. Verboden in te rijden, behalve voor fietsers! Natuurlijk, ik kom hier nooit met de auto, alleen op de fiets. Dat bord heeft nooit eerder betrekking gehad op mij, maar nu wel, tijdens mijn debuut als automobilist. Ik word genoodzaakt om nog verder om te rijden en kom gevaarlijk dicht bij het huis van andere familie en mijn voormalige lagere school.

Aan het einde van de straat wil ik rechtsaf slaan. Eerst een drempel over en dan de doorgaande weg op draaien. Het is gelukkig niet druk, maar tot mijn schrik zie ik weer een stadsbus opdoemen in mijn achteruitkijkspiegel. Waar komt die nou weer vandaan?! Ik schakel snel op, volg de bocht in de weg en rij inmiddels weer in de gewenste richting. Zelden had ik het gevoel verder van huis te zijn als op dit moment. Om het huis van mijn tante te ontwijken zal ik nog een extra blokje om moeten rijden. Ik kom langs een supermarkt, waar mensen hun winkelwagentjes uitladen en fietstassen staan vol te stoppen. Ja natuurlijk, weer zie ik een paar bekende gezichten, maar ik probeer zo strak mogelijk voor me uit te kijken. Niets aan de hand, ik ben meester over deze auto, heb alles onder controle. Net achttien, twee rijlessen achter de rug, ik mag mijzelf al best wel ervaren noemen. Zeventig op de teller? Da’s te hard, gas terug, ik mag hier maar vijftig. Afremmen, niet te hard, richting aangeven, uitkijken voor de fietsers op het parallel gelegen fietspad en afslaan. Mooi genomen bochtje, al zeg ik het zelf. Misschien een beetje te ruim, maar ik miste die hond in de berm ruimschoots.

Nog een keer rechts, stukje rechtdoor met twee drempels en ik heb alweer zicht op de entree van mijn straat. Het plekje voor het huis is nog vrij. Ik zie dat de auto die voor het huis van de buren geparkeerd stond ook is vertrokken dus ik kan nu gemakkelijk vooruit inparkeren. Even schamp ik met de zijkant van het rechter voorwiel langs de stoeprand, maar het contact was minimaal. No damage, niets aan de hand. De auto staat stil, eindelijk. Even sluit ik mijn ogen, slaak een diepe zucht en zet de motor af. Het voelt alsof ik honderd meter onder de top van de Mount Everest gestrand ben. Dat is ook een knappe prestatie, maar de euforie ontbreekt omdat de top niet gehaald is.

Ik stap snel uit, ga het huis in, hang de autosleutels weer aan het haakje en neem mij voor niet weer zo’n stunt uit te halen. Ik had mijn lesje wel geleerd.
Een kwartier later komt mijn moeder thuis. “Is jouw vader al thuis?”
“Nee”.
“Wie heeft dan de auto op zijn plek gezet?”
“Euh, ik. Er stonden verder geen auto’s meer op de parkeerstrook dus ik dacht , ik duw ‘m even naar voren”.
“Okay”. Ze kijkt me even aan, trekt één wenkbrauw omhoog en zegt “Ik kwam jouw tante zojuist tegen. Ze vond dat je al goed kan autorijden…….